Het lichaam, zegt de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty,
wéét dingen, en heeft kennis van de wereld om zich heen. Volgens hem is het
lichaam altijd gericht op zijn omgeving, en ons lichaam is oorspronkelijk op de
wereld betrokken, in die zin dat het met de wereld samenvalt. Wanneer je
bijvoorbeeld piano speelt, valt je lichaam tijdelijk samen met het instrument.
Mijn lijf weet van alles over de wereld waarvan ik me, als denkend wezen, niet
bewust ben.
Merleau-Ponty noemt deze kennis van zintuigen en ledematen
‘het zwijgende denken’ en hij duidt het ook wel aan als het gevoel van ‘ik kan’
(‘je peux’). Met die laatste uitdrukking neemt hij een positie in tegenover
René Descartes voor wie niet het lichaam maar de geest fundamenteel is, door
Descartes samengevat in de formule ‘ik denk’ (‘cogito’). Merleau-Ponty stelt
dat ónder de bewuste kennis van het ik-denk de meer oorspronkelijke laag van
het ik-kan schuil gaat: een lichamelijke kennis van de wereld om je heen.
Waarom kan ik deze gedachte maar gedeeltelijk beamen? Niet
omdat ik zoals Descartes aan het denken het primaat geef, want ik geloof wel in
die lichamelijke situering in de wereld. Maar waarom zegt hij ik-kan? En waarom
spreekt hij van samenvallen-met? In mijn beleving is mijn gesitueerdheid minstens
zo vaak een geval van ik-kan-niet. En samenvallen-met is minstens zo vaak een
kwestie van botsen-met.
Neem nu het schaatsen, over (samen)vallen gesproken. Het
ik-kan was niet bepaald mijn eerste ervaring met de ijzers onder mijn voeten.
En dat is het nog steeds niet wanneer ik na een tijd weer op het ijs sta, pas
aanhoudende winters zoals we nu hebben stellen me in staat het ik-kan enigszins
te beleven. Door goed af te zetten en m’n gewicht te gebruiken. Er komt
kennelijk ook heel wat ik-denk bij kijken voordat er bij mij sprake is van
ik-kan.
Mijn spontane bewegingen lijken soms wel precies de
verkeerde te zijn. Of het nu gaat om schaatsen, schrijven, voetballen of een
instrument bespelen, het ik-kan-niet is er zeker zo vaak als het ik-kan.
Onwennig, houterig, een beetje zoals Levinas schrijft over het op gang komen
van het menselijk handelen dat “als het ware over een onverharde weg gaat, heen
en weer geschud door de ogenblikken die telkens weer een nieuw begin zijn – het
werk gaat niet, het loopt niet, komt in discontinuïteit die, misschien, de ware
aard ervan is”.
Wel constateer ik om me heen dat er mensen zijn voor wie –
anders dan voor mij – het ik-kan inderdaad de meest primaire en vanzelfsprekende beleving is. Die hebben een soort
onmiddellijk contact met zichzelf, met het ijs, met de bal, met de viool. Zou
Merleau-Ponty ook zo iemand geweest zijn?
Mijn bezwaar tegen het ontbreken van het ik-kan-niet tast
het filosofische punt van Merleau-Ponty wat mij betreft niet aan, dat blijft
volledig overeind staan. Met zijn afwijzing van een vrij zwevende geest ben ik
het helemaal eens, evenals met zijn nadruk op de situering van onszelf in de
wereld en op de wederzijdse betrokkenheid op elkaar van lichaam en geest. Maar
vanuit die laatste positie kom ik net zo vaak uit bij het ik-kan-niet als bij
het ik-kan. En bij het ik-kan-niet heb ik het ik-denk al gauw hard nodig.
Zie ook In je hoofd, Goudmijn en Heidegger, Wittgenstein en het verkeer
Zie ook In je hoofd, Goudmijn en Heidegger, Wittgenstein en het verkeer
Leuk stukje Naud. Alleen die laatste zin, daar moest ik over nadenken, Naud. Zou MP niet propageren dat je van het ik-kan-niet direct probeert het ik-kan te bereiken, ipv via het ik-denk?
BeantwoordenVerwijderenEn wat dat schaatsen betreft: neem les. Dat is een feest en binnen een paar weken schaats je zo weg!
Tja, in het stukje zitten de lessen die ik gehad heb al verdisconteerd...
VerwijderenAls dat zo is, is het de vraag of je met denken verder komt. Tussen ik-kan-niet en ik-kan zit meestal vooral ik-oefen. Voor mij geldt dat dat oefenen bij het schaatsen geleid heeft tot ik-kan-een-beetje. De weg naar meer loopt via meer oefenen, niet via meer denken.
Verwijderenik-kan-een-beetje, zo zou ik het voor mezelf ook omschrijven. En inderdaad door veel oefenen, maar wel degelijk in de zin van wat musici "deliberate practice" noemen.
VerwijderenHeb trouwens wel mooi twee rondjes Westzaan geschaatst.
VerwijderenLeuk stuk, maar mijn mening is dat de onderste laag de "ik doe" laag is. Ieder pasgeboren mens begint met doen, niet met kunnen en denken. En die doe/impuls-laag blijft ( zie freud) altijd het kunnen, maar zeker het denken beïnvloeden zo niet het sturen. Ik denk als een mens ergens mee samenvalt is het wel zijn impuls tot doen of bij anderen zijn gebrek aan impuls tot doen. En als dat gebrek aan impuls per definitie zou samenvallen met wel kunnen of wel denken, kon je het gebrek aan doe-impuls zien als een hogere vorm, maar dat blijkt in de praktijk helemaal niet het geval. Wie geen doe- impuls heeft komt vaak ook niet tot kunnen of denken.
BeantwoordenVerwijderenRosa van der Wieken- de Leeuw
Dag Naud,
BeantwoordenVerwijderenDeze Heer van Stand kende ik nog niet, maar ik zal er eens preciezer naar kijken. Voorlopig vermoed ik dat de filosoof een liefhebber van aantrekkelijke vrouwen was. Een mix van lichamelijkheid en filosofie is een geducht recept om het vrouwvolk je bed in te krijgen. Een soort pratende Klashorst dus.
Hoe dan ook, het verheugt me dat er meer mensen zijn of waren die het kale Ik Ben Mijn Brein niet klakkeloos aanhangen. Overigens lijkt me dat ook het denken in voortdurenbde wisselwerking staat met de omgeving. Elke ideologie of cultuurfilosofie hangt samen met wat in de maatschappij speelt en de behoeften die eruit voortvloeien. Alleen in de "werkelijkheid" passende theorieen hebben een kans de prullenmand of het gekkenhuis te overleven. Zo wordt vandaag de dag zowat alles afgerekend op nut en toepasbaarheid.
Monk