In de jaren vijftig van de vorige eeuw hanteerde de Wereldgezondheidsraad, de WHO, de volgende definitie van gezondheid: ‘health is a state of total physical and mental well-being’.
Het woordje ‘total’ in deze definitie is veelzeggend: men ging kennelijk voor de complete afwezigheid van ieder gebrek, en kwam daarmee terecht in de sfeer van absolute vereisten en rechten als het gaat om de bescherming van gezondheid. Als daar het geloof aan gekoppeld wordt dat dat mogelijk is, op de hele wereld, krijgt deze definitie iets naïefs.
Maar het was er de tijd voor. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog lagen nog vers in het geheugen, en de alomtegenwoordige reactie daarop was: ‘De wereld moet beter’. Tegelijkertijd maakte men een nieuwe start, met wederopbouw, geloof in wetenschap en techniek en een verbazend vooruitgangsoptimisme. Daarbij werd de leidende elite, en dus ook de opstellers van de verklaring, nog steeds voor het grootste deel gerekruteerd uit de Eurocentrische betere klassen, en die waren vanuit hun bevoorrechte positie al geneigd tot denken volgens strikt rationele kantiaanse patronen en in termen van een storingsvrije levensgang. Tegenwoordig stelt men daar het wat beter hanteerbare concept van ‘positieve gezondheid’ tegenover: de capaciteit om je aan te passen. Vanuit die gedachte kun je met een chronische kwaal toch gezond zijn.
De genoemde kenmerken van de verklaring over gezondheid, dat wil zeggen de alomvattendheid van de definitie en de totalititeit van de daaruit af te leiden bescherming, zijn ook terug te vinden in de mensenrechtenverklaringen die uit dezelfde tijd stammen. Zoals in het Vluchtelingenverdrag van de VN uit 1951. Daarin staat onder andere dat iedereen die vreest voor geweld en vervolging kan rekenen op bescherming in een ander land. Met het woordje ‘iedereen’ hebben, volgens veel huidige interpretatoren van dat verdrag, de opstellers ook inderdaad bedoeld: iedereen op aarde. En uit de formulering van een dergelijk universeel recht zou weleens dezelfde naïviteit kunnen spreken als uit de gedachte van totale gezondheid.
Want als het erop aankomt ben je, volgens het verdrag, gehouden om de hele bevolking van een gebied in oorlog recht op asiel aan te bieden. Ook als de rest van de wereld niet mee doet. Of als er zou gebeuren wat Henri Beunders beschrijft, namelijk dat het gebied in oorlog niet ‘slechts’ 20 miljoen Syriërs omvat, maar ook 6 à 7 miljoen Eritreërs, en nog een half miljard Afrikanen als de boel ontploft in Egypte, Libië of Nigeria. Dat laatste is helemaal niet ondenkbaar, maar aan de praktische onhanteerbaarheid van de situatie waarin we dan terecht zouden komen mag je volgens het verdrag niet denken. De absolute termen van het verdrag suggereren dat het er eigenlijk niet toe doet of iets denkbaar of ondenkbaar is. Zo redeneert het verdrag, met Kant en de jaren vijftig aan zijn zijde.
Zelf weet ik dat zo net nog niet. Theoretisch wel natuurlijk, maar ik bedoel praktisch gezien. Want onhanteerbare situaties creëren weer hun eigen sociaal-maatschappelijke rampen.
Zie ook Waarden als natuurverschijnsel en De ganse aarde - of een stukje?
vrijdag 29 april 2016
Toen was naïviteit heel gewoon
Labels:
Europa,
illusies,
Kant,
naïviteit,
reality check,
universalisme,
vluchtelingen
Posted by
Naud van der Ven
op
09:24
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten