vrijdag 20 maart 2020
Curieuze mix
Altijd weer als ik Hannah Arendt lees treft me in haar opvattingen een eigensoortige mengeling van klassieke Duitsheid en Joodse inspiratie.
Op dit moment lees ik teksten van Arendt over vluchtelingen en mensenrechten. Daarin ruist je aan de ene kant de verhevenheid tegemoet van het klassieke Duitse Bildungsideaal dat rechtstreeks afkomstig lijkt te zijn van Goethe en Von Humboldt. Ook als het over vluchtelingen gaat, of misschien wel juist dan, meent Arendt dat de mogelijkheid om te handelen gegarandeerd moet zijn, en daaronder verstaat zij dat de mens “zichzelf kan openbaren door uiting te geven aan zijn kwaliteiten, talenten en tekortkomingen” ten overstaan van andere mensen. Door te handelen onderscheidt een mens zich van anderen, het is “the disclosure of the agent in speech and action”. Pas dan doet hij ertoe.
Primair denkt Arendt daarbij aan politiek handelen, maar het kan breder opgevat worden. Dat moet ook wel als het om vluchtelingen gaat zonder politieke rechten, dus dan geldt de omschrijving: overal waar mensen met elkaar bezig zijn hun samenleven vorm te geven handelen zij. En dat gebeurt ook in een azielzoekerscentrum.
Nu is in heel Arendts oeuvre het handelen een centraal thema, dus langs die weg is het begrijpelijk dat zij de mogelijkheid tot handelen beschouwt als een mensenrecht, misschien nog wel basaler dan bed, bad en brood. Ze stelt dat een leven zonder handelen onmenselijk is. Niettemin, door de gebruikte woorden waan je je even in Weimar in plaats van in Ter Apel.
Daar staat tegenover dat Arendt in deze zaken op een on-Duitse manier pragmatisch is. Ze grijpt in haar betoog op geen enkel moment terug op metafysica, op eeuwige essenties of onwankelbare fundamenten. Daar is ze wars van, ze vraagt zich simpelweg af: wat hebben vluchtelingen het hardste nodig. Niet op grond van een metafysisch waardenstelsel, maar op grond van wat het betekent om mens te zijn. Zo komt ze bij handelen uit.
Nog duidelijker Joods geïnspireerd vind ik Arendts nadruk op het belang van het deel uitmaken van een overzichtelijke gemeenschap waarin jij en jouw stem ertoe doen. Handelen doe je namelijk, aldus Arendt, nooit in je eentje. Pas als onderdeel van een gemeenschap bevindt een mens zich in een situatie waarin hij zich als handelend en politiek wezen kan onderscheiden.
Politiek gezien was dat voor Joden gedurende grote periodes in de geschiedenis niet weggelegd. Zij stonden veelal buiten de samenleving waar politiek gehandeld werd. Maar die situatie maakte dat het belang van gemeenschap scherp in het Joodse bewustzijn werd gegrifd.
In de eerste plaats doordat ze als Joden hun eigen gemeenschappen konden blijven vormen waaraan ze gezamenlijk gestalte gaven. Op die manier garandeerden zij voor zichzelf de ruimte voor het mensenrecht ‘handelen’.
In de tweede plaats doordat ze als buitengeslotenen het belang op waarde wisten te schatten van deelname aan de omringende burgerlijke samenleving, misschien wel beter dan veel niet-Joodse burgers. Niet voor niets gingen Joden, toen rond 1800 overal de gettomuren werden afgebroken, gretig deelnemen aan die samenleving.
Om die redenen noem ik Arendts speciale aandacht voor het aspect van de gemeenschap een Joodse invloed. Aandacht daarvoor past, voor zover ik weet, niet gemakkelijk in de Bildungstraditie waar Arendt voor het overige veel uit put. De Duitse idealisten waren toch vooral vol van zelfontplooiing en artistieke ontwikkeling volgens het model van de Renaissance-mens.
Al met al een curieuze mix.
Zie ook Hardnekkig dualisme
Labels:
cultuurgeschiedenis,
Europa,
Joodse traditie,
mensenrechten,
vluchtelingen
Posted by
Naud van der Ven
op
09:52
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten