donderdag 20 december 2007

Kankerpitten


Wat doe je met kankerpitten in je organisatie? Dat kan een voor de hand liggende vraag zijn voor wie bloot gesteld wordt aan het verhaal van Levinas. Zeker als men zichzelf beschouwt als realist en enigszins geïrriteerd raakt door het verhaal van Levinas.

Oorzaak van de irritatie kunnen Levinas' beschrijvingen zijn van het verschijnsel dat de Ander ons soms overrompelt door zijn kwetsbaarheid. Dat voelt alsof onze machtsuitoefening, en daarmee wij zelf, ter discussie gesteld worden. Op zo’n moment – hoe kort het ook duurt – laten we onszelf terugfluiten door de ander. Levinas vindt dat een mooi verschijnsel. Want zo’n moment kan het begin zijn van reflectie, creativiteit en betere ideeën.

Dat is allemaal heel mooi, zeggen de geïrriteerde realisten, maar dat bestaat niet echt. Want de échte wereld bestaat uit machtsevenwichten, strategisch denken en wederkerigheid. Daar is geen plaats voor raadselachtige onmacht, uitgelokt door gekwetstheid of verdriet van een toevallige ander. Is Levinas niet een tikkeltje naïef en wishful thinking in zijn beschrijvingen?

Het realistische en waarschijnlijk geruststellende antwoord is: het fenomeen dat Levinas beschrijft zal zich niet zo gauw voordoen in het geval van een agressieve, onsympathieke medewerker tegenover je. In de verhalen die mensen erover vertellen gaat het meestal om zachtaardige types in de rol van de ander.

Maar – en dat is het punt – je hebt er niets over te zeggen. Het gebeurt of het gebeurt niet, of die ander nu sympathiek is of niet. Het overkomt je, je doet het niet zelf. En dat is het verschil met iemand te labelen als “kankerpit”. Dat doe je wél zelf. Maar dan ben je het moment al voorbij waarin de aanraking door de ander had kunnen optreden maar niet opgetreden is. Je redeneert ongestoord vanuit het ik. In die sfeer is inderdaad de enige realistische vraag: wat doe ik met die kankerpit.

In de bijzondere situatie dat het verschijnsel zich daadwerkelijk voordoet (dat wil zeggen: voordat je het weet word je geraakt door die mens tegenover je, je bent even je initiatief kwijt) dan doe je dus dat: even je initiatief kwijt zijn en even reflecteren op jezelf. De ruimte om iemand te labelen als kankerpit heb je in dat geval niet. Met als mogelijke uitkomst een veranderd plan waar die (al dan niet sympathieke) ander meer vrede mee heeft. Dat blijkt voor te komen.

Op zo’n moment mist de vraag “Wat doe je met kankerpitten?” dus iedere relevantie: je bent dan door het verhaal van Levinas heen gegaan en dat verhindert je – althans tijdelijk – iemand te labelen. Je kunt dan dus ook – tijdelijk – die vraag niet stellen. Wat overblijft is een zekere passiviteit.

Maar troost u: zo vaak komt het niet voor.

Zie ook Hoe naïef is Levinas eigenlijk? en Zwarte zwaan

zaterdag 8 december 2007

Ontstroeving


In de workshop Goede bedoelingen en Illusies (ook wel Illusieonderzoek geheten) ga ik met de deelnemers op zoek naar concrete voorbeelden van denkschaamte. Dat is de schaamte die je kunt hebben voor je eigen denken, vooral als je meent het beste voor te hebben met een ander. De gedachte achter de workshop is dat die schaamte je op het spoor kan zetten naar illusies die je erop na houdt.

Bij dat onderzoek leg ik, soms tot vervelens toe, veel nadruk op het onderscheid tussen denkschaamte en andere soorten van schaamte. Deelnemers willen dan vaak weten waarom ik zoveel belang hecht aan dat onderscheid. Die andere soorten schaamte kunnen toch net zo goed heel confronterend zijn? En trouwens, waarom gaat het alleen over schaamte? Andere emoties zoals trots of woede of verdriet kunnen je toch ook heel veel leren?

Gelijk hebben ze, maar ik heb een goede reden voor mijn specifieke interesse in de denkschaamte. Die reden is gelegen in het ontstroevende karakter van die schaamte. Ik ontleen dat woord aan het vocabulaire van Edu Feltmann en bedoel daarmee dat bewustwording van de denkschaamte ontspannend kan werken in menselijke relaties. Er treedt een zekere versoepeling op.

Wat is er zo specifiek aan denkschaamte dat dit effect optreedt? Allereerst heeft rationaliteit iets hooggestemds, althans daar ga ik in de workshops vanuit. De denker die denkt voor een ander heeft met die ander het beste voor. Dat deze niet altijd gediend is van dat denkwerk kan schaamte veroorzaken voor het denken maar doet aan de goede bedoelingen van de denker niets af. Deze aandoenlijkheid stemt mild.

Daarnaast lijkt dit verschijnsel van schaamte voor het eigen denken zich voor te doen op alle levensterreinen: privé en op het werk, in steile en platte organisaties, in management en zorg. Dat maakt het tot een voor velen herkenbaar verschijnsel dat verschillen van hiërarchische positie relativeert.

De schaamte voor het eigen denken heeft iets ontwapenend hilarisch: je bedoelt het goed maar het pakt verkeerd uit. Ontdekking van dat tragi-komische effect van het denken kan een zekere ontspanning teweeg brengen in situaties waar mensen elkaar kwade wil verwijten. Het denken zélf veroorzaakt kwetsuren, daar hoef je niet per se kwade opzet of machtsstreven van anderen achter te zoeken. Vandaar dat het specifiek de schaamte voor het denken is waarop ik de focus gericht wil houden. Ontstroeving kunnen veel organisaties wel gebruiken.

Zie ook Gewaagd