vrijdag 28 november 2014

David Pinto


Als ik David Pinto was zou ik het omgedraaid hebben. Pinto zei vorige week in Trouw: “De Islam kan nog wat leren van het Jodendom”, en vraagt zich vervolgens af of het ten voorbeeld stellen van de Joodse traditie aan Moslims niet makkelijk in het verkeerde keelgat schiet.

Het is waar: er staan veel als barbaars te omschrijven straffen in de Tora die als voorschrift zijn afgeschaft. Bijvoorbeeld de straf van steniging van een Jood die zich niet aan de sjabbat houdt, geen Jood zou het in zijn hoofd halen om die toe te passen. Anders dan de gruwelijke straffen die door Moslims vandaag de dag daadwerkelijk worden toegepast, op mede-Moslims en anderen.

Maar veel van de overige dingen die Pinto als negatief aanwijst bij Moslims zijn wel degelijk ook te vinden bij (ultra-)orthodoxe Joden. Denk aan homohaat, vrouwenhaat, of haat tegen alles wat niet-Joods is.

Dat maakt Pinto’s betoog wat zwak. Los daarvan klinkt het inderdaad nogal pedant om je eigen traditie ten voorbeeld te stellen aan anderen, ook al heeft hij op onderdelen gelijk.

Daarom zou ik het omdraaien. Daarmee bedoel ik dat ik niet op aanstootgevende wijze zou roepen “Kijk mij eens!”. Maar het argument van de de facto afschaffing van barbaarse straffen paraat houden voor de situatie dat omstanders de Joodse traditie als primitief en barbaars wegzetten, bijvoorbeeld onder verwijzing naar “al dat geweld en primitieve wetten in de Tora”.  Op zo’n moment is het antwoord op zijn plaats dat Pinto geeft: kijk hoe daarmee wordt omgegaan, dat bestaat in de praktijk niet meer.

En als men dan roept “Maar al het geweld in Israël dan?” Dan volstaat het om de Tora erbuiten te laten, omdat voor de tragische situatie meer dan genoeg “gewone”, historische verklaringen zijn aan te wijzen: twee getraumatiseerde volkeren die in hetzelfde gebied op elkaar stuiten, een ongelijke machtsbalans, geopolitieke belangen.

Maar helaas – ook voor Pinto – zullen we dan ook moeten toegeven dat onnodige, extra verharding van het conflict wordt veroorzaakt door een harde kern van kolonisten die wel degelijk zijn inspiratie haalt uit de Tora.

Zie ook ‘Gematigd’ is een scheldwoord en Ellips in Israël

donderdag 20 november 2014

Nationale denkschaamte


Het verschijnsel denkschaamte, waarover ik workshops geef, laat zich niet zomaar uitleggen. Het kan behoorlijk wat moeite kosten om dat over het voetlicht te krijgen, al weet ik inmiddels dat verhalen van deelnemers over hun eigen ervaringen ermee zeer verhelderend werken.

Maar op dit moment heb ik bij mijn pogingen tot uitleg even fors de maatschappelijke wind mee, want door de nationale Zwarte-Piet-discussie wordt het verschijnsel denkschaamte in één klap wat breder herkenbaar, evenals de kracht van het effect ervan.

Tot uitgangspunt voor dit stukje neem ik de ongrijpbaarheid van de discussie en de irritatie die dat bij velen oproept. Nu doel ik even niet op de irritatie van propieten en antipieten over elkaar, maar de irritatie van velen dat zo’n discussie er überhaupt is. Bas Blokker schreef daarover in de NRC: “In elk gesprek over Zwarte Piet komt er wel een moment dat iemand zegt: ‘Wat een gezeur, zeg, laten we het over iets echt belangrijks hebben. Ik snap werkelijk niet waar we ons zo druk over maken’”.

En het is waar, er zijn bijvoorbeeld in de kwestie Zwarte Piet geen grote financiële, economische of geopolitieke belangen in het geding. Maar ondertussen worden er wel mensen gearresteerd bij de intocht van Sinterklaas, vliegen er doodsbedreigingen heen en weer en wordt de kwestie door het College voor de Rechten van de Mens getoetst aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling.

Als de kwestie echt zo onbelangrijk is, vraagt Blokker zich af, waarom lopen de gemoederen dan zo hoog op? Op dit punt heeft het verschijnsel denkschaamte een opmerkelijk verklarende kracht. Want wat er gebeurt als je je laat raken door andermans verdriet en wanneer je je schaamt over een aanvankelijk enthousiasme van jezelf (bijvoorbeeld voor die oergezellige, ouderwetse Zwarte Piet) – wat er dan gebeurt is niet per se redelijk.

So wie so is die schaamte niet redelijk, want wat is er mis met het uitdragen van liefde voor een volksfeest? Daar kán iets mee mis zijn, vertelt ons de denkschaamte. Goede bedoelingen geven niet altijd de doorslag. Jij hebt je leuke ideeën en goede intenties. Maar dat telt allemaal niet meer op het moment dat een ander daardoor gekwetst wordt en jij op een of andere manier overtuigd bent van die kwetsuur. Dan bepaalt die ander ineens jouw speelruimte, ook al gaat het – voor jouw gevoel – nergens over. Er treedt dus een zeker verlies van autonomie op. Toch voelt het niet verkeerd, er is namelijk écht contact.

Maar als je vervolgens handelt naar die schaamte, en je actief gaat inzetten voor verandering van het volksfeest, dan blijft de vraag naar de proportionaliteit en redelijkheid van je acties opspelen. Wat je dan doet kan door de primaire inhoud van de kwestie niet altijd afdoende verklaard worden, integendeel, een gevoel van onevenredigheid kan je blijven vergezellen.

Beide zaken – de rare schaamte en de daarop volgende soms overdreven aanvoelende actie – kunnen alleen verklaard worden door het feit dat je geraakt bent door het verdriet van een ander over datgene wat jij zo aardig vindt. Daar ketst alle andere redelijkheid op af. Zwarte Piet = zwart verdriet. Die schok – dat is de essentie van denkschaamte.

Bijvoorbeeld zoals Robert Vuijsje het verwoordt in een interview in Trouw. Van Vuijsje  is bekend dat hij Zwarte Piet wil afschaffen en als hem de vraag gesteld wordt: “U hebt een zwarte vrouw en gekleurde kinderen, wanneer dacht u: die Zwarte Piet kan niet meer?”, dan  antwoordt hij: “Mijn ogen gingen open toen ik een jaar terug Pauw&Witteman zag waarin Henk Westbroek de Antilliaans-Nederlandse kunstenaar Quinsy Gario toesprak. Mijn vriendin, ze heeft Creoolse ouders, heb ik nog nooit zo fel gezien over dit onderwerp. Ik heb niet lang daarna de enige zwarte jongen in mijn klas op de basisschool opgebeld. Ik zat nota bene naast hem. Of hij ook Zwarte Piet werd genoemd, vroeger, en of hij het een rotfeest vond. Ja, zei hij. Had ik nooit gemerkt. Ik besefte toen dat het niet gaat om hoe ík het beleef en heb beleefd, maar hoe zwarte mensen het beleven”.

Op deze manier wordt het rare – hoe irritant ook – ineens duidelijk genoeg.

Zie ook Lekker irrationeel, Samenvatting Schaamte en verandering en Iets kleins

vrijdag 14 november 2014

Prikkels


Israël ken ik wel – als toerist – en dat beviel me. Ik ken het land niet als bewoner, en ik vraag me wel eens af hoe me dat zou bevallen.

Die vraag wordt op dit moment getriggerd door herlezing van passages uit het boek van Ari Shavit Mijn beloofde land waarover ik eerder berichtte. Met name de passages naar aanleiding van de Israëlische levensmiddelengigant Strauss prikkelen, door de tintelende intensiteit van de Israëlische samenleving die erin doorklinkt.

Shavit: “Israël is een land dat snel opgewonden raakt en snel op te winden is; de Israëliërs hebben dan ook steeds meer stimulansen nodig. Het Strauss-team begreep dat dit ook geldt voor de smaak van alle etenswaar. Ze realiseerden zich dat de Israëlische hartige hapjes veel zouter moesten zijn dan de Amerikaanse snacks en de zoetwaren veel zoeter dan de Europese. Chocola diende veel chocolade-achtiger te zijn en vanille veel vanille-achtiger. Nuances werden in Israël niet gewaardeerd: alles moest krachtig en extreem zijn en het verhemelte met sterke aroma’s strelen. Zo bevatte de Israëlische Milky tweemaal zoveel slagroom als het Duitse voorbeeld. Maar de Israëliërs willen niet gewoon méér, ze willen ook iets nieuws. Ze zijn heel snel op iets uitgekeken. Om die reden vervangt Strauss zijn producten veel sneller dan zijn Europese zusterbedrijven”.

Dat deze prikkellust niet per se tot platheid en smakeloosheid hoeft te leiden, bewijst de ontwikkeling van de Israëlische danskunst. Die wordt eveneens in grote mate gedreven door basale fysieke prikkels, maar weet tegelijkertijd een hoog niveau van artisticiteit te bereiken. Israëlische dans is niet zozeer op schoonheid gericht, het draait meer om guts: impulsen vanuit het lichaam en blote voeten in plaats van spitzen.

Intuïtie en gevoel, daarop drijft volgens experts de Israëlische dans. De drive van de dansers, de geweldige techniek, de innerlijke noodzaak die uit de choreografieën spreekt – het zijn constanten in Israëls jonge dansgeschiedenis, die maken dat Israëlische dans op dit moment internationaal gezien een succesverhaal is.

De choreograaf Guy Behar verklaart de kracht van deze danstraditie vanuit de maatschappelijke situatie in Israël. “De context waarin we werken is dynamisch, turbulent,” zegt hij. “Je weet nooit wat er gaat gebeuren. Elk moment kan de situatie veranderen. Als je iets te zeggen hebt, dan moet je het nú zeggen. Die innerlijke noodzaak en directheid zie je terug in vrijwel al het werk.”

Ja, die artistieke en communicatieve dynamiek heeft beslist iets prikkelends en dat spreekt me aan. Maar voor hetzelfde geld zou ik het allemaal iets te rauw vinden. Verder betwijfel ik of ik niet te stressgevoelig ben om permanent in een oorlogssituatie te verkeren. Ik denk eigenlijk dat ik dat niet kan. Voor mij geldt eerder wat de voormalige CIDI-voorzitter John Manheim ooit van zichzelf zei: dat zijn zenuwgestel hem niet toeliet in Israël te wonen.

Maar een even groot probleem zou voor mij zijn dat die prikkelende dynamiek van het culturele en economische leven in Israël zo schel afsteekt tegen de lauwheid en onverschilligheid die het merendeel van de Israëlische bevolking vertoont als het gaat om een vredesregeling en de behandeling van de Palestijnen. Een houding die zo perfect, en dus niet toevallig, belichaamd wordt door de volstrekte-niet-danser premier Netanjahoe. Onbegrijpelijk eigenlijk.

Zie ook Meemaken en De gelaagdheid van Ari Shavit

donderdag 6 november 2014

‘Gematigd’ is een scheldwoord


Wie probeert, temidden van huiveringwekkende verhalen uit het Midden-Oosten en Islam-debatten in eigen land, enige grip te krijgen op het verschijnsel ‘Islam’, kan daar makkelijk moedeloos van worden. De conclusie is namelijk al gauw dat Islam datgene betekent wat je gesprekspartner van dat moment graag wil dat het betekent.

Spreek je met IS-aanhangers, of lees je hun uitspraken in de krant, dan hoor je dat ‘Islam’ betekent: Sharia in zijn strengste vorm, slavernij en de dood voor ongelovigen. Spreek je met poldermoslims, dan hoor je dat ‘Islam’ betekent: vrede. En verder hoor je alle varianten die daar ergens tussenin zitten.

Je krijgt uiteindelijk dus geen vaststaand verhaal, geen eenduidig beeld van deze godsdienstige traditie, maar misschien kan dat ook niet. Waarschijnlijk hebben de mensen gelijk die met Nuweira Youskine zeggen: de Koran is geen Ikea-instructie. Er is niet één invulling van de Islam de juiste, net zoals je verschillende opvattingen hebt over Jodendom en Christendom.

Aan de andere kant, in de beelden die Moslims schetsen van hun traditie zit toch wel een aantal elementen die steeds blijken terug te keren. Daarvan zou je kunnen zeggen: die horen er onlosmakelijk bij. Twee ervan licht ik er hier uit: enerzijds de opvatting dat de Koran de letterlijke tekst van God is en anderzijds dat het woord ‘gematigd’ in brede Islamitische kring een negatieve klank lijkt te hebben.

Volgens de traditie is de Koran woord voor woord en letter voor letter rechtstreeks van Allah afkomstig en door Mohammed vastgelegd zonder enige wijziging of toevoeging. Dat maakt het ondenkbaar voor Moslims dat er meerdere en verschillende versies zouden zijn van één beschreven gebeurtenis, zoals er in het Christendom vier evangelieën zijn of in het Jodendom twee scheppingsverhalen. Het maakt, in Islamitische ogen, de Koran ook superieur ten aanzien van die andere teksten en verklaart waarom de Joodse en Christelijke tradities last hebben van revisies, hervormingen, verflauwing en verdunning van hun eigen leerstellingen. Daar zit ruis op de lijn vanwege de meerduidigheid van hun teksten, en daar is de Koran van gevrijwaard.

De tweede observatie betreft het woord ‘gematigd’. Opvallend vaak hoor ik dat woord, waarvan ik gewend ben dat het in positieve zin gebruikt wordt, door Moslims in negatieve zin gebruikt worden. Bijvoorbeeld in een brief in NRC van Nabeel Siddiqie waarin hij ingaat op de gebruikelijke afwijzing in correcte media van fundamentalisten, extremisten en jihadisten. “Daartegenover”, zegt hij, “worden normale, in mijn ogen echte, moslims weggezet als gematigde moslims. Alsof je gematigd moet zijn in je geloof om de Nederlandse samenleving te kunnen passen. Gezien de definitie van het woord islam, de gedragsregels van de profeet Mohammed en de leerstellingen in de Koran, kan ik niets anders dan concluderen dat ik tot de groep fundamentalisten, extremisten en jihadisten behoor”.

Een ander voorbeeld is de winkelmedewerker Jamal Saïdi uit de Schilderswijk die in Trouw zijn grootste grief als volgt verwoordt: “Ze willen dat iedereen gematigd is”. Of Montasser al De’emeh van de onderzoeksgroep Midden-Oosten van de Universiteit Antwerpen die over de van ronselarij verdachte Fouad Belkacem twittert: “Hij interpreteert zijn godsdienst op een radicale wijze. That’s it!”. Niks bijzonders dus. Tenslotte is er de reactie op mijn blogbericht Alcoholisme en djihad: “Er is maar één islam en dat is de islam zoals vermeld in de koran, hadiths and sirat. Er zijn geen muslims die zich “GEMATIGD” noemen, dit is een uitvinding van de westerse politiek (in?)correcte media en politici. Als er gematigde moslims zouden bestaan dan zou er ook iets te MATIGEN moeten zijn. Wat zou dat moeten zijn?”

Eerlijk gezegd vind ik die negatieve lading van het woord ‘gematigd’ bij Moslims wel problematisch. Als alleen begrippen als ‘zuiverheid’, ‘puurheid’, ‘absolute overgave’ en ‘complete onderwerping’ de oriëntatie van een Moslim mogen aanduiden, wat moet je dan met de bezoedeldheid en compromissen waar een vrije samenleving van aan elkaar hangt?

Zie ook Zijn wij allen fundamentalist? en (On)reinheid