zaterdag 26 mei 2012

Windmolens


Windmolens zijn lelijk, ze verpesten ons landschap, vinden sommige tegenstanders van de molens. De Groningse hoogleraar Gert de Roo is het daar niet mee eens. “Het landschap verandert altijd. We zijn zijn ook gewend geraakt aan de elektrische draden die door het landschap lopen”.

Dat laatste is me nooit gelukt. Ik ben erg gevoelig voor mooie landschappen en in mijn beleving doet iedere elektriciteitsmast en iedere hoogspanningskabel daarop een aanslag. Maar bij windmolens lijkt het wennen me opmerkelijk genoeg wel te gaan lukken.

Dus dat is voor mij anders dan voor een aantal andere mensen. Van verschillende kanten hoor je allerlei bezwaren als het gaat over windmolens. In Australië bijvoorbeeld is men bezorgd over aantasting van de gezondheid door windmolens. Je zou er onder andere hoofdpijn, evenwichtstoornissen en concentratieproblemen van krijgen (de Waubraziekte), ook als de molens op grote afstand staan.

Voor zover er in Nederland klachten zijn gaan die vooral over de aantasting van het landschap, horizonvervuiling en teloorgang van de leefomgeving.

Is het te verklaren dat ik, ondanks mijn liefde voor landschappen, met windmolens geen probleem heb? Het kan te maken hebben met de aanblik ervan: de molens zijn altijd rank en gestroomlijnd van vorm, heel anders dan elektriciteitsmasten. Maar voor mijn gevoel is nog belangrijker dat ik me wel veilig voel bij de aanblik van een molen: ze zijn schoon, toekomstbestendig en energiek, ze stellen me gerust.

Ik geloof wel dat wonen in de directe nabijheid van een windmolen stress oplevert, door het constante geluid en de slagschaduwen. Is het daarom niet een idee om voor de vele molens die we nog bij willen bouwen te kijken naar de overmaat aan bedrijfsterreinen die de laatste tien jaar zijn aangelegd en niet gevuld worden? Over het algemeen wonen daar geen mensen vlakbij.

Zie ook Lucht en Daadkracht

donderdag 17 mei 2012

Eigenzinnig


Het blijft me verbazen hoe eigenzinnig de positie was die de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas innam temidden van de intellectuele modes van zijn tijd. Je kunt, met Ger Groot, zeggen dat in de eeuw van Levinas, de twintigste eeuw, het Franse denken beheerst werd door twee stromingen: structuralisme en existentialisme. Ten aanzien van beide stromingen hield hij afstand.

De belangrijkste stelling van het structuralisme, zoals verwoord door zijn belangrijkste vertegenwoordiger Claude Lévi-Strauss (zie foto), is de gedachte dat de wereld om ons heen gevuld is met netwerken. Bij netwerken kun je denken aan taal, of aan muziek of aan de natuur, stuk voor stuk verbanden van bij elkaar horende elementen zoals woorden, noten, of planten en dieren. Met voor Lévi-Strauss als belangrijkste kenmerk dat de betekenis ervan voor de mens niet gelegen is in de individuele elementen (de woorden, noten of planten), maar in de relaties die die elementen met elkaar hebben. De betekenis ligt dus in het netwerk.

Waar deze gedachte toegepast wordt op de menselijke samenleving vloeit daaruit voort dat mensen individueel minder van betekenis zijn dan de relaties die zij met elkaar hebben als leden van een netwerk: van een stam of een familie of een dorp. De omgeving van de mens bepaalt wat hij kan zijn.

Het existentialisme vertrekt vanuit een tegenovergesteld uitgangspunt. Daar is de gedachte dat de individuele mens ten diepste vrij is en geheel los van allerlei, als oppervlakkig beschouwde, banden van geboorte of stand zijn eigen leven moet ontwerpen. Het existentialisme is vooral uitgedragen door Sartre. Diens nadruk op de noodzaak voor iedere mens om zijn eigen bestemming te bepalen formuleert Ger Groot als volgt: “niets dat van buiten kwam mocht hem in die authenticiteit hinderen”.

Het is mogelijk om de posities van Lévi-Strauss, Sartre en Levinas uit te drukken met behulp van het begrippenpaar heteronomie en autonomie.

Als heteronomie staat voor de gedachte dat wie of wat een mens is voor een groot deel wordt bepaald door krachten die van buiten de individuele mens komen, dan neemt Lévi-Strauss een heteronome positie in. Immers, de mens is in zijn visie primair geconditioneerd door het netwerk waarin hij functioneert.

Als autonomie de gedachte aanduidt dat het de mens gegeven is om zijn eigen leven geheel vanuit zichzelf vorm te geven – of dat hij daartoe gedoemd is – dan zal duidelijk zijn dat Sartre een autonome positie inneemt.

Levinas is minder eenduidig aan een van beide polen te koppelen, maar het begrippenpaar autonomie/heteronomie laat zich wel gebruiken om Levinas’ positie te bepalen. Enerzijds breekt hij een lans voor autonomie van het individu: dat moet zich losmaken van knellende of diffuse verbanden en naar individueel bewustzijn groeien. Maar Levinas vindt het prachtig als juist dat geëmancipeerde autonome individu zich laat raken door andere mensen en zich door hun nood – van buitenaf – laat gezeggen. Toch weer heteronomie dus, maar dan anders.

Zie ook Il-y-a en Iets kleins

donderdag 10 mei 2012

Ongeneeslijk religieus


Onlangs is mijn schoonvader overleden. Een rechtvaardige man die mij dierbaar was en aan wie ik het gegund had dat hij meer uit de verf had kunnen komen dan zijn achtergrond en tijdsgewricht hem toestonden. De begrafenis was een indrukwekkend gebeuren, mede door de grote opkomst die weer direct samenhing met de omvang van het Protestantse boerengezin waar de overledene uit stamde.

Wat nog dagen na de begrafenis bij me bleef hangen was de indruk van diepe religiositeit die mijn schoonfamilie aankleeft. Er werd in de kerk uit volle borst meegezongen, ik dacht eerst dat er een kerkkoor ingehuurd was. En de een na de ander had het wel over een lied of een psalm of een woord waardoor zij of hij was geraakt. En ook mijn schoonvader deed daar nog volop aan mee. Een aantal van de gebruikte teksten had hij zelf al verzameld voor deze gelegenheid.

Die diepe religiositeit herkende ik, namelijk vanuit mijn eigen familie. Zowel aan mijn vaders kant als aan mijn moeders kant nam het geloof een grote plaats in, maar dan de Katholieke variant ervan. Vroomheid was een dagelijks ingrediënt in de vorm van kerkgang (ook door de week) en maaltijd- en avondgebeden. Wat uit Rome kwam woog zwaar en diverse ooms en tantes hadden zich door intreding in een kloosterorde geheel aan God en kerk gewijd.

Ongeneeslijke religiositeit, dat hebben mijn vrouw en ik, vanuit onze respectievelijke familieachtergronden, in elkaar herkend. Over alle verschillen van sociaal-culturele aard heen, en die verschillen waren (en zijn soms nog) groot.

Die ongeneeslijkheid heeft er voor gezorgd dat we religieus bleven, ook toen we met de Jezus-verering niet meer uit de voeten konden. Wij konden niet, zoals veel anderen, om die reden dan maar alle geloof uit ons leven bannen. We wilden gewoon van de dogmatische ballast af en terugschakelen naar een meer oorspronkelijke geloofskern. Zo kwamen we uit bij de Joodse traditie.

De rabbijn die wij benaderden met onze wens tot aansluiting bij de Joodse traditie was niet direct overtuigd. Hij wees naar ons en zei: jíj bent protestant, jíj bent katholiek, en nu hebben jullie zeker het compromis gevonden. Gelukkig waren we zelf wel overtuigd.

Zie ook Ongerijmd

donderdag 3 mei 2012

4 Mei 2012


Auke Siebe Dirk de Leeuw schreef een gedicht waarin onder andere zijn oudoom Dirk Siebe herdacht wordt. Het gedicht was bedoeld voor 4 mei, ook al had Dirk Siebe in de oorlog voor de SS gevochten, anders dan vier van zijn broers en zussen die voor het verzet hadden gekozen.

Maar het CIDI, het Auschwitz-Comité en uiteindelijk het Nationaal Comité 4 en 5 mei maakten bezwaar tegen het gedicht. Herdenking van een dader zou te kwetsend zijn voor de nog levende slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog voor wie de herdenking primair bedoeld is.

Even dacht ik: waarom staan we dit gedicht nu niet toe? In eerste instantie kon ik me wel vinden in de suggestie van het Trouw-commentaar dat dit gedicht uit het oogpunt van ‘leren van de oorlog’ zeer adekwaat is. Het gaat over persoonlijke dilemma’s en keuzes, het is niet zo vaag als veel herdenkingsteksten maar heel concreet, het komt dichtbij. En de werkelijkheid was toch vol grijstinten?

Maar, besefte ik daarna, dat hing er maar vanaf. Voor veel slachtoffers was er niets grijs aan, was de werkelijkheid letterlijk zwart wit. Zoals overlevende Hans Zilversmit het verwoordt: “Nuances werken bij mij als een rode lap. In die dagen als je vervolgd werd waren er geen grijze tinten…alles was verdomd zwart/wit. Het was destijds leven of dood…niks grijs!!”

Zo herleerde ik wat ik Harry Mulisch al eens eerder had horen zeggen: de Tweede Wereldoorlog leeft voort voor mensen die hem bewust hebben meegemaakt. Voor hen is de herdenking primair bedoeld en als de herinnering inktzwart is moet de herdenking dat ook zijn.

Het is waar dat voor leren in het algemeen nuanceringen en grijstinten van groot belang zijn. Want met behulp daarvan kun je leren begrijpen hoeveel toevalligheid en willekeur er komt kijken bij beslissingen die mensen nemen en bij gebeurtenissen die ons overkomen. Daarom is het goed om ons door het jaar heen met die grijstinten bezig te houden. Maar daarna moeten we kennelijk weer herleren dat er ook zoiets is als pikzwart. Daar is die ene dag voor.

Zie ook De Dam 2011