vrijdag 29 maart 2019

Het blijft lastig


Het blijft lastig, voor seculiere mensen, om te duiden wat religie nu precies betekent voor mensen die wél geloven.

Neem Paul Cliteur, hoogleraar aan de Rechtenfaculteit te Leiden, en inmiddels vooral bekend als huisfilosoof van Forum voor Democratie. Cliteur stelt al decennia lang het achterlijke en potentieel gevaarlijke karakter van religie aan de kaak, onder andere in zijn boeken Moreel Esperanto (2007), The Secular Outlook (2010) en (samen met Dirk Verhofstadt) In naam van God (2018). Hij stelt daarin dat religieus denken zich per definitie beroept op dogma’s en absolute waarheden, en hij vat dat samen onder de noemer van de ‘goddelijke-bevelstheorie’. Gelovigen laten zich blind gezeggen door instructies in hun heilige boeken en daar valt geen redelijk debat over te voeren.

Voor deze voorstelling van zaken heeft Cliteur wel een verengde omschrijving van religie nodig, een stropop. Dat komt hem niet slecht uit want, zoals hij zelf zegt, hij is in het algemeen niet bijzonder in religie geïnteresseerd, behalve als religie voor problemen zorgt. Maar daarmee maakt hij het zich te gemakkelijk, want er is ook nog zoiets als vrijzinnige, niet-dogmatische religie. Die wil hij dan ook het liefste niet kennen – eigenlijk net zoals de orthodoxe religieuzen dat niet willen. Bij voorkeur voldoen religies bij Cliteur aan karakteristieken die hij daaraan wenst toe te kennen zoals dogmatisme, slaafse onderwerping en gebrek aan kritisch denken.

Als hij er vervolgens op gewezen wordt dat er liberale varianten zijn, in ieder geval van Joodse, Christelijke en in toenemende mate ook Islamitische snit, waartegen zijn bezwaren niet gelden, dan noemt hij dat gewoon geen religie, ongeacht de geloofsbeleving die daarin een plek vindt. Omdat hij niet vertrouwd is met religie doet hij voor zijn gevoel niets verkeerds met die karikatuur. Maar ik denk dat dit gebrek zijn betoog over religie en haar problemen beslist verzwakt.

Het is overigens wel grappig dat Cliteur zich nu aansluit bij de beweging van Baudet. Stevo Akkerman beschreef in Trouw heel aardig de quasi religieuze trekken die Forum voor Democratie vertoont in zijn adoratie van Baudets heilsleer en diens bijna liturgische teksten.

Maar vlak ook de andere kant van het maatschappelijk-politieke spectrum niet uit voor wat betreft de religie-vreemdheid. Neem bijvoorbeeld de – over het algemeen behoorlijk links geörienteerde – onderzoekers naar radicalisering aan universiteiten. In een artikel over de recente publicatie Radicalisation van Leuven University Press wijst Maarten Boudry op de weigering van de betrokken sociologen en antropologen om religieuze motieven in hun onderzoek naar terrorisme te betrekken. De terreur zou allemaal voortkomen uit achterstelling en discriminatie, geestelijke labiliteit of ordinaire criminaliteit.

Boudry wijst voor het ontbreken van de factor religie in de analyses van de onderzoekers naar hun onbekendheid met het verschijnsel religie. “Deze goddeloze westerlingen”, zegt hij, “kunnen zich amper nog inbeelden wat het betekent om in een concrete en persoonlijke godheid te geloven, die zich openbaarde in een onfeilbaar Heilig Boek, en die actie verlangt van zijn gelovigen, op straffe van het eeuwige hellevuur.” Niet alleen geloven ze zelf niet in een dergelijke God, maar ze kunnen zich niet voorstellen dat anderen daar wel in geloven. Dit sluit overigens aan bij Cliteurs vaststelling van deze blinde vlek – even afgezien van zijn eigen blinde vlek – wanneer Cliteur zegt dat de politieke elite zich geen houding weet te geven en niet voldoende weerbaar is tegenover religieus gedachtegoed.

Boudry legt dus de vinger op een zere plek. Maar ook bij hem valt er iets tussenuit, en het is hetzelfde als wat Cliteur negeert: het vrijdenkende religieuze midden.


vrijdag 22 maart 2019

Vergeving


Ik durf best te stellen dat ik een op harmonie en verzoening gericht mens ben – conflictmijdend zo je wilt. Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat je het alleen daarmee niet redt. Dat is even kort door de bocht en onhoudbaar als het Christelijke gebod tot universele liefde voor iedereen.

Hoe averechts bijvoorbeeld het simplistische geloof in vergeving kan uitwerken wordt verwoord door Sisonke Msimang, die in februari de eerste Nelson Mandela Lezing hield in Amsterdam. Wellicht tot teleurstelling van de initiatiefnemers voor de lezing breekt Msimang met de gangbare verheerlijking van de vergevingsgezinde Mandela. In plaats van in hem de moderne heilige te zien waar hij in het Westen voor wordt gehouden, wijst zij op de teleurstelling van veel zwarte jongeren in Mandela’s boodschap van nationale verzoening.

In de eerste plaats, zo meent Msimang in een interview in Trouw, werd vergeving door Mandela vooral instrumenteel ingezet. Vanwege de hoogspanning die Mandela’s vrijlating in 1990 in de Zuid-Afrikaanse samenleving teweegbracht, wilde hij een geruststellende positie innemen. Hij verzekerde de witte minderheid daarom dat er echt geen gewelddadige opstand zou komen, dat er vergeving zou volgen. Voor Mandela was praten over vergiffenis dus een strategie die uiteindelijk moest leiden tot een einde aan de onderdrukking van zwarte mensen.

Dat is een begrijpelijke strategie, zegt Msimang, maar het werkt niet. Dat komt, zo luidt haar tweede punt, niet alleen maar door het instrumentele karakter van het beroep op vergeving. Dat heeft meer te maken met het gebrek aan respect voor de zwarte Zuid-Afrikanen als voormalige slachtoffers en hun emoties. Zij moesten omwille van de vereiste verzoening zo sterk gestuurd worden, dat er nog maar één acceptabele reactie op de apartheidsmisdaden overbleef: vergeving. Verzoening betekende dat zwarte Zuid-Afrikanen minder boos moesten zijn. En anders dan een lange Christelijke traditie en moderne filosofen als Martha Nussbaum in hun cerebraliteit het willen voorstellen: dan neem je mensen niet serieus. Dat is, aldus Msimang, te simplistisch gedacht.

In het Westen kon Mandela door deze strategie uitgroeien tot een “ultieme zwarte knuffelbeer”. Hij liet witte mensen geloven dat zwarte slachtoffers alle zonden van witte daders zomaar even konden vergeven. En tegen Msimang, die daar vraagtekens bij zet, kunnen witte mensen – die nog altijd weigeren weigeren hun witte privileges op te geven – nu zeggen: kijk naar Mandela, die zat 27 jaar in de gevangenis en toen hij vrijkwam was hij toch bereid ons direct te vergeven; waarom doe jij dan zo moeilijk? “Kijk, daarom zijn sommige zwarte Zuid-Afrikanen boos op Mandela. Dat is onderdrukte zwarte woede die jaren later alsnog naar buiten komt.” Hoewel de meeste Zuid-Afrikanen hem bewonderen, stellen Mandela’s radicaalste critici zelfs dat hij de zwarte bevolking heeft verraden.

Wat had er dan moeten gebeuren? “Ik denk dat het beter was geweest als Mandela, binnen de grenzen van de geweldsloosheid uiteraard, een groter palet aan emoties had toegestaan. Er bestaat immers een groot verschil tussen boos zijn en wraak willen nemen. Mandela had meer druk moeten uitoefenen op witte Zuid-Afrikanen.” En na Mandela had iemand anders de verzoeningsdiscussie naar een nieuw niveau moeten tillen en tegelijkertijd moeten zorgen dat de herinnering aan de verschrikkingen van de apartheid ook voor jongeren levend zou blijven.

Msimang noemt het “niet wijs” om Mandela’s verzoeningsaanpak als oplossing te zien. Ik zou zeggen: onvergeeflijk simplistisch, en voorbijgaand aan wat er in zo’n situatie aan vernedering en emoties speelt.

Maar het ideaal van onmogelijke vergeving zit diep, zo bleek ook deze week weer uit een bericht over de overleden kardinaal Danneels. In een misbruikzaak waar een van zijn bisschoppen bij betrokken was maande Danneels het slachtoffer tot vergeving en vroeg hij de zaak niet naar buiten te brengen voor de bisschop met pensioen zou gaan.

Zie ook Plato, Bambi en Danneels en Ubuntu

vrijdag 15 maart 2019

Levinas en John Dewey


In mijn workshops over de filosoof Emmanuel Levinas spreek ik veel en graag over het verschijnsel ‘denkschaamte’. Het is het verschijnsel dat je je verlegen voelt over je eigen denken, terwijl je het alleen maar goed bedoelt. Juist dat goedbedoelende denken voor een ander kan een soort existentiële verlegenheid veroorzaken. Vandaar: denkschaamte.

Als ik in Levinas-workshops daarover spreek, dan zijn er altijd mensen die moeite hebben met het gegeven dat niet iedereen de ervaring (her)kent. Als het zo is dat die ervaring van denkschaamte soms wel voorkomt en soms niet, bij de een wel en bij de ander niet, ‘kun je het verschijnsel dan wel serieus nemen?’, zo luidt hun bezwaar.

En inderdaad, gezien door de ogen van gebruikelijke wetenschapsopvattingen maakt het verschijnsel niet veel kans op erkenning als iets ‘werkelijks’. Om werkelijkheidswaarde te krijgen moet een verschijnsel binnen dat paradigma voorspelbaar zijn en het liefst universeel bij alle mensen voorkomen. En als dat niet zo is moet verklaard kunnen worden waarom het soms wel en soms niet voorkomt.

Dat kan allemaal niet met denkschaamte. En toch zijn er behoorlijk wat mensen voor wie het verschijnsel reëel is. Voor een goede omgang met die spanning, denk ik wel eens, vraagt bestudering van Levinas en zijn thema’s zoals denkschaamte, om iets heel pragmatisch. Namelijk om het afwerpen van die wetenschapstheoretische bagage, omdat die ons tot last is geworden en ons belet om bepaalde verschijnselen die niet in de gangbare schema’s passen op hun werkelijkheidswaarde te waarderen.

Bestudering van de filosoof John Dewey heeft me bevestigd in die gedachte. Dewey is een van de ikonen van de Amerikaanse pragmatistische filosofie. In zijn nadruk op het belang van ervaren en handelen bij menselijke kennisverwerving lijkt Dewey’s pragmatisme aan te sluiten bij onderdelen van Levinas’ filosofie. En breder gezien: bij een Joodse benadering van de wereld die wel wordt aangeduid met het woord ‘tacheles’.

Om dat te illustreren loop ik drie standpunten van Dewey omtrent kennisverwerving door die zich lenen voor verbindingen met het gedachtegoed van Levinas. Ik hanteer daarbij het verschijnsel denkschaamte als een exponent van dat gedachtegoed.

Allereerst is er de aansporing van Dewey om alle ervaring ernstig te nemen. Dit stukje begon met de vraag in hoeverre je een particuliere ervaring serieus mag nemen. Het antwoord op die vraag van Dewey is volstrekt duidelijk: een ervaring is een ervaring. Punt. Daar hoeven geen nadere overwegingen geldigheid aan te verschaffen.

Daar voegt hij een behulpzaam criterium aan toe om de waarheid - te onderscheiden van de werkelijkheidswaarde waar het zojuist over ging - van de ervaring vast te stellen. Want die blijkt volgens hem uit de betekenis van de ervaring en de wijze waarop we erop reageren. Over het algemeen heeft denkschaamte een grote impact op degene die hem ondergaat, en verandert die haar gedrag naar aanleiding daarvan. Als de waarheidswaarde daaruit af te lezen is, dan zit het dus wel goed met de denkschaamte van Levinas.

Een tweede standpunt van Dewey laat zich als volgt formuleren: kennis vloeit voort uit interactie. Wanneer we dit standpunt toepassen op denkschaamte en dus de interactie rondom denkschaamte nader bekijken, moet je vaststellen dat die interactie er in eerste instantie negatief uitziet uit het oogpunt van bruikbaarheid van kennis. Immers, de denker blijkt met zijn denken in de uitwisseling met de ander te ver te zijn gegaan, ook al heeft hij het goed bedoeld en voorbereid. De aanwezige kennis lijkt nutteloos geweest te zijn, de Ander is écht anders gebleken dan alles wat de denker van hem dacht te weten. Je zou er sceptisch van worden: je kunt een ander nooit echt kennen.

Maar uiteindelijk is Dewey’s standpunt geruststellend omdat je, ná de interactie, wel degelijk meer kennis hebt. Kennis gaat volgens hem immers altijd over het verband tussen ons handelen en de (mogelijke) gevolgen ervan, en daar heb je net wat van meegemaakt. Maar het is waar: die kennis reikt slechts tot de volgende interactie, en niet daaraan voorbij.

Tenslotte is er een derde standpunt van Dewey interessant, namelijk dat waarin hij aanspoort tot terughoudendheid als het gaat om generalisaties. De onmogelijkheid om te komen tot universeel geldige uitspraken omtrent denkschaamte diskwalificeert denkschaamte voor Dewey niet als object van kennis. Voor Dewey is die onmogelijkheid niets bijzonders, die geldt wat hem betreft voor alle kennis. Heel veel kennisuitspraken zijn niet te generaliseren. Kennis is per definitie onvolledig, vanwege de diversiteiten en andersheden in de wereld, en kan ons nooit allesdekkende zekerheid bieden. Kennis kan ons alleen laten zien wat mogelijk is, en wat ook in de toekomst mogelijk weer kan optreden.

Dat geldt bij uitstek voor denkschaamte: die is niet algemeen te maken, hoezeer de neiging daartoe ook bestaat. In die zin biedt denkschaamte een prachtige illustratie van de onmogelijkheid van generalisatie.

Zie ook Werk en Reflectie over John Dewey

donderdag 7 maart 2019

Schouwtoneel


Dat heb ik nou nooit. Dat ik in het weekend de krant uit de bus haal en me aan tafel installeer, “thee met een beschuitje, het wekelijkse moment waarop ik me verheug”, zoals een ingezonden brief het beschrijft.

Als ik de krant uit de bus haal is het altijd met een mengeling van vrees en nieuwgierigheid: wat zou vandaag de onheilstijding zijn? Klimaat, Trump, antisemitisme of tweedeling in de samenleving?

En hoe hard ze bij het Journaal ook hun best doen om zwaar nieuws af te wisselen met luchtigheden, ik keek altijd uit naar het weerbericht, als zo’n beetje het enige werkelijk onschuldige en neutrale nieuws. Maar dat was voordat de opwarming van de aarde zich daar dagelijks ging opdringen.

De wereld te zien als schouwtoneel waar je geamuseerd naar kunt zitten kijken, dat is niet mijn invalshoek. Krantennamen met het woord ‘tribune’ erin (bijvoorbeeld de International Herald Tribune), hebben me altijd een beetje vreemd in de oren geklonken. Dan moet je je wel onkwetsbaar voelen en op een behoorlijk veilige afstand van het gewoel, in zo’n tribuneloge, dacht ik altijd.

Nu blijkt die associatie met een theatertribune niet te kloppen. Wikipedia vertelt dat de naam ‘tribune’ voor een krant of tijdschrift is afgeleid van ‘volkstribuun’, een functionaris in het Romeinse Rijk die de belangen van de plebejers verdedigde. Kranten met ‘Tribune’ in hun naam stelden zich dus vaak kritisch op tegenover machthebbers.

Als een dergelijke opstelling ook nog eens gepaard gaat aan scherp denken, dan voldoet een krant aan waar ik primair naar uitkijk als ik hem uit de bus haal: naar intelligente en solidaire beschouwingen over wat we er collectief van maken. Bij Stevo Akkerman, Abdelkader Benali, Tommy Wieringa, Caroline de Gruyter – om er een paar te noemen van nog veel meer – kom ik daarbij ruimschoots aan mijn trekken.

Zie ook Verwondering of verbijstering?

vrijdag 1 maart 2019

Archetypisch


Naar aanleiding van de scholierendemonstratie voor het klimaat vroeg NRC zich op de voorpagina af of dat vooral iets was voor havo’ers en vwo’ers.

In een van de korte gesprekjes die de krant op straat daarover had met demonstranten zegt een scholier dat opleiding niet zo belangrijk is, en dat het voor een groot gedeelte met je ouders te maken heeft of je gaat staken of niet. “ ‘Het is politiek. Staken is eerder iets wat linkse mensen doen. Als je meer rechts bent ga je denk ik niet zo snel.’ De moeder van Tigo protesteert veel, zegt hij, voor het klimaat maar ook voor Palestina.”

Als ‘het kwaad’ spontaan en in een paar woorden moet worden samengevat – dus in een vlot gesprekje op straat – lijken Israël en ‘de Joden’ zich daar nogal snel voor te lenen bij veel mensen. In dit geval in één adem met klimaatvernielers.

Dat kan niet verklaard worden door een objectieve meting van aangericht kwaad en onrecht, waarbij Joden als daders hoger zouden scoren dan anderen. Althans zulke metingen ken ik niet.

Ik ben het met iedereen eens die de behandeling door Israël van de Palestijnen vernederend en soms misdadig noemt. Maar ter aanwijzing van de mondiale kampioen van het kwaad is er meer nodig, en ken ik nog wel serieuzere kandidaten.

Dat Joden in het Westen fungeren als archetypisch beeld van het kwaad kan ik daarom niet anders verklaren dan uit een eeuwenlang door de Christelijke cultuur gevormd collectief onderbewuste dat geneigd is in al zijn spontaniteit naar Joden te wijzen.

Dat dat niet beperkt is tot politiek links, zoals de scholier meent, weten we al heel lang. Tot in de jaren zestig van de 20ste eeuw vond je openlijk antisemitisme vooral in rechtse kringen. Tegenwoordig, met PVV en Forum voor Democratie als verdedigers van de ‘Joods-christelijke beschaving’, lijken de rollen misschien omgedraaid, maar de demonstraties van de ‘Gele hesjes’ in Frankrijk leren anders. Politiek gezien bevinden zich daarin aanhangers uit het hele spectrum, van links tot rechts, en antisemitische leuzen klinken daar al sinds het begon in november. Kennelijk zit die spontane reflex bij veel mensen dicht onder de oppervlakte.

Het zijn vaak korte woordjes en tussenzinnetjes waaruit dat blijkt. Dat is niet onschuldig.

Zie ook Terloopse zinnen