donderdag 31 december 2020

Boeken voor bange tijden


Het is voorspelbaar, de tijden zijn wat duister door corona en het jaargetijde voegt daar nog zijn eigen duisternis aan toe. Dan neemt het verlangen naar troostende gedachten een hoge vlucht, en dat zie je terug in de boekwinkels: toen ze nog open waren lagen de stapels met boeken over ascese en stoïcijns leven al hoog opgestapeld. 

De verklaring daarvoor kan zijn dat het afstand nemen van je emoties en gevoelens, zoals de Stoa leert, je kan helpen aan een zekere onverstoorbaarheid. Wie minder wil zal minder snel teleurgesteld raken, en in onzekere tijden is dat best een prettige gedachte. Je kunt het beschouwen als een soort geestelijke levensverzekering.

Ik moet zeggen, het spreekt mij niet zo aan. Ik ken het stoïcijnse gedachtengoed wel, want het was een belangrijk onderdeel van de Christelijke traditie waarmee ik ben opgegroeid. Soberheid, afzien van wereldse verlangens en begeerten, dat waren hoog aangeschreven deugden, en de kluizenaars en woestijnvaders uit de eerste eeuwen van de Christelijke jaartelling waren daarin voorbeeldig ver gevorderd. In latere eeuwen werden de beloftes van kuisheid en armoede tot een vast onderdeel van het kloosterleven. Na de Reformatie leefden de ascetische idealen voort in de spreekwoordelijke Protestantse afkeer van opsmuk en de genietingen van het vlees. Dat ik daar niet zoveel mee kon zal mede reden geweest zijn voor mij om me aan te sluiten bij de Joodse traditie.

Ik ben het eerder eens met Tommy Wieringa en de kanttekeningen die hij recent maakte bij beroemde stoïcijnen zoals de Romeinse keizer Marcus Aurelius en de Amerikaanse president Barack Obama. Hij ziet hen “met hinderlijke gestrengheid” zichzelf de maat nemen. Wieringa stelt dat de perfecte onverstoorbaarheid van die stoïcijns getrainde staatsmannen hen ook iets ongenaakbaars geeft: “De keizer en de president, ze zijn gematigd, stoïsch en gewetensvol, en al zijn ze de machtigste mannen van hun tijd, ook dat brengt ze niet uit hun evenwicht. Vergeefs zoek je in Marcus’ Meditaties en Obama’s Een beloofd land naar een ondeugd, een zonde of karakterzwakte die ze wat reliëf geeft, maar ze zijn ondoordringbaar als hun eigen standbeeld, volmaakte sculpturen van zichzelf”.

In een lofrede op de Katholieke kerk geeft ook de Vlaamse kerkjurist Rik Torfs aan dat hij niet zoveel heeft met stoïcijnen die weten dat zij net zoals andere mensen de dood niet zullen ontlopen, en zich daarom zo min mogelijk willen hechten aan mensen en dingen. “Een voorbeeld van risicomanagement, om het banaal te zeggen. Maar een christen is bereid het ‘onverantwoorde risico van de liefde’ aan te gaan, in het besef dat de dood niet het laatste woord heeft.” Hier klinkt Torfs stellig en ik snap waar hij naar toe wil met zijn anti-stoïcisme, maar historisch klopt het niet helemaal. Zo gemakkelijk kun je de eeuwenlange Christelijke nadruk op onthechting en wereldverzaking niet terzijde schuiven. 

Dat stoïcisme kun je werkelijk niet als een bijkomstig product beschouwen. Het moet een gemengd genoegen zijn voor Torfs dat juist daarnaar nu zoveel vraag bestaat.

Zie ook Orde

Wil je commentaar geven of zien: klik op Boeken voor bange tijden en scrol naar beneden door.

donderdag 24 december 2020

Verlichting en Romantiek


Verlichting en Romantiek zijn twee uit de achttiende eeuw stammende bewegingen die vroeger vaak als elkaar uitsluitende tegenpolen werden voorgesteld. De ene pool, die van de Verlichting, stond daarbij voor concentratie op de rede en de ontwikkeling daarvan, de tweede voor concentratie op het hart. 

Maar dat beeld van een tegenstelling klopt niet, en tegenwoordig wordt eerder de samenhang erkend van die twee bewegingen met elkaar. Zij vertegenwoordigen streefrichtingen van het innerlijk die elkaars complement zijn en misschien daarom wel ongeveer gelijktijdig optraden. 

Daarbij is het ook maar de vraag of het begrippenpaar ‘rede en hart’ te gebruiken is voor aanduiding van de verschillende accenten die de stromingen leggen. Aandacht voor het hart begint beslist niet in de 18e eeuw, die is er al veel eerder. Zo niet sinds mensenheugenis, dan toch in ieder geval nadrukkelijk vanaf de zestiende en zeventiende eeuw. De dramatische effecten van Jacob van Ruisdaels (geboren in 1628) luchten bijvoorbeeld zijn fabelachtig, en doen niet onder voor die van de ‘romanticus’ John Constable (geboren in 1776). En de intensiteit van gevoelens die Barokmuziek losmaakt, van Monteverdi tot Bach, kan me tot tranen toe ontroeren, op niet heel andere manier dan muziek van Beethoven dat kan. In de Franse Katholieke kerk was er in de 17e eeuw een grote opbloei van de devotie voor het Heilig Hart. 

Als je die cliché associatie van Romantiek met het hart wegneemt, dan kruipen Verlichting en Romantiek nog dichter naar elkaar toe. Wat opvalt is de gedeelde oriëntatie van beide stromingen op het individu. Beide propageren het onafhankelijk denken en voelen van het autonome individu, vrij ten opzicht van knechtende overgeleverde tradities of uitwendige autoriteiten. Het verschil dat er dan nog blijft staan tussen het verlichte en het romantische streven naar autonomie is vooral een verschil in de logica die ze hanteren. De verlichtingsdenkers streven naar het zelf ontdekken van generieke, universele waarheden, de romantici naar het exploreren van de hoogst persoonlijke eigen waarheden.

Zie ook Collectief en individu

vrijdag 18 december 2020

Je kunt het niet helpen


Dat je zwart bent kun je niet helpen. Dat je Moslim bent wel?

Die vraag kwam in me op naar aanleiding van een NRC-opiniestuk van Herman Vuijsje met de titel Als Zwarte Piet niet kan, dan ook geen Mohammed-cartoons. Vuijsje stelt dat de Nederlanders in meerderheid geneigd zijn tot begrip voor de gevoeligheden rondom de zwarte knecht. Zij tonen zich inschikkelijk tegenover de claims van Kick Out Zwarte Piet. Dat ligt anders, aldus Vuijsje, voor de gevoeligheden van Moslims. Als het gaat om de commotie in Islamitische kringen vanwege spotprenten over de Profeet dan blijven de Nederlanders in meerderheid pal staan voor het recht om te kwetsen.

Vanwaar dit verschil? Vuijsje voert aan dat in het geval van Zwarte Piet racisme in het geding is. En racist, dat willen we niet meer zijn. Moslims kunnen voor hun verdediging niet direct wijzen op racisme, “zij hebben alleen hun godsdienst om op terug te vallen”. En dan, zegt Vuijsje, sta je een stuk minder sterk in Nederland.

Ik denk dat hij daar wel gelijk in heeft, vooral in de vaststelling dat ‘men’ kwetsing op grond van racisme afwijst, maar vindt dat kwetsing op grond van godsdienst moet kunnen. Een dergelijk verschil is er ook als het gaat over seksuele geaardheid, blijkens een verhaal in Trouw over een Islamitische lesbienne die vertelde dat het makkelijker is om ervoor uit te komen dat ze gay is dan dat ze Moslim is. Over het laatste mag eerder kwetsend gesproken worden dan over het eerste. Maar waaróm worden die kwetsingen zo verschillend beoordeeld? 

Dat vloeit voort, denk ik, uit de wijd verspreide gedachte dat je aan huidskleur of geaardheid niets kunt doen, zo ben je geboren. Daarom is racisme uit den boze, net zoals discriminatie vanwege iemands seksuele geaardheid. Maar aan je godsdienst kun je wél wat doen. Natuurlijk hebben de meeste religieuze mensen hun geloofstraditie niet gekozen, ze zijn er in geboren en opgevoed. Maar, is de gedachte, als je groot bent dan kun je toch kiezen? Werp, in de woorden van Kant, die (zelf)opgelegde onmondigheid van je af! Wat belet je om je geloof af te zweren? Je kunt vasthouden aan die achterlijkheid, maar dan moet je niet zeuren over kwetsingen, want die doe je jezelf aan. 

Wanneer Youp van ‘t Hek spreekt over God als een “uit angst geboren verzinsel” dat de raarste vormen kan aannemen, van Allah tot Oelikoelie tot het Vliegend Spaghettimonster, dan verwoordt hij aardig hoe de gemiddelde Nederlander tegen godsdienst aankijkt: als een private hobby die je na enig nadenken ook gewoon kunt opgeven. En waarbij, als je eraan vasthoudt, de gevolgen en gevoeligheden voor eigen rekening zijn. Ja, dan trek je je van Zwarte Piet meer aan dan van de Profeet.

Maar klopt die opvatting van godsdienst wel? Als ik naar mezelf kijk: ik ben gewoon religieus van aard, daar kan ik ook niet zoveel aan doen. Eigenlijk net zo als wit of zwart of gay zijn niet je eigen keuze is. Daarom haal ik graag Marijke Breeuwsma aan wanneer zij uitroept (in NRC!): “Verwar oprecht beleden godsdienst niet met hysterie”.

Zie ook Nationale denkschaamte.

Wil je commentaar geven of zien: klik op Je kunt het niet helpen en scrol naar beneden door.

vrijdag 11 december 2020

Kanaries


Laatst schreef ik over Joden als ‘de kanaries in de kolenmijn’. Volgens die metafoor zouden Joden als eersten het gebrek aan zuurstof ondervinden als gewelddadige groepen zich breed maken in de samenleving. Er is niets origineels aan het gebruik van die metafoor, maar ik werd er toe aangezet door recent islamistisch geweld in Frankrijk en de constatering door Beatrice de Graaf dat dat geweld zich al langer voordeed tegenover de Franse Joden. 

Recente gebeurtenissen op het populistische vlak in Nederland laten zien dat het ook precies omgekeerd kan zijn. PVV en Forum voor Democratie bezigen al jaren nationalistische en anti-Islamitische uitspraken. Maar dat belette Joden niet om op die partijen te stemmen. In een radiodebat met Stevo Akkerman zei Bart Schut, adjunct-hoofdredacteur van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, daarover een paar jaar geleden: “Ik schrijf voor de Joodse gemeenschap in Nederland, waarvan een groot deel op Forum heeft gestemd en een ander deel op de PVV, die weten wel wat de glijdende schaal naar de nazi’s is, en dat zit daar niet”.

Ter verklaring van dat stemgedrag zullen angst voor de Islam en het pro-Israël geluid van PVV en FvD een rol gespeeld hebben. Maar hoe dan ook, hier bleken de Moslims de kanaries in de kolenmijn te zijn. Pas daarna bereikte het zuurstoftekort in de vorm van antisemitisme ook de Joden, in ieder geval bij Forum, zoals we de afgelopen weken hebben kunnen zien.

Arnon Grunberg zat er niet ver naast toen hij op 4 mei zei: als ze het over Marokkanen hebben dan hebben ze het over mij. Vroeg of laat komen ook de Joden aan de beurt bij de populisten, maar de eigen antenne daarvoor wil wel eens haperen.

Zie ook Baudet verklaard

donderdag 3 december 2020

Verdienste en hypocrisie


Voor ons, de generaties van na de Tweede Wereldoorlog in het Westen, zijn mensenrechten iets vanzelfsprekends geworden. We hebben geleerd de systematische formulering ervan in verdragen en verklaringen te zien als een grote verworvenheid, inclusief de kenmerken van absoluutheid en universaliteit die met die rechten verbonden zijn.

Met ‘absoluut’ wordt bedoeld dat ze niet te relativeren zijn. Dat wil niet zeggen dat overal aan de standaarden van de mensenrechten voldaan wordt, want dat is beslist niet zo. Maar het betekent wel dat er voor het niet voldoen aan die standaarden geen excuses kunnen worden aangevoerd. We laten bijvoorbeeld een heleboel vluchtelingen niet toe, en velen verdrinken op de Middellandse Zee. Dat is niet goed te praten. Of op een heel ander vlak: een dak boven je hoofd is een mensenrecht, maar ook in ons eigen land is dat niet iedereen gegeven. Dat er in de praktijk allerlei reële belemmeringen staan tussen het recht en de realisatie ervan doet niets af aan dat recht. Absoluutheid betekent dat een mensenrecht niet ter discussie staat, uit principe niet.

‘Universeel’ worden mensenrechten genoemd omdat ze gelden voor álle mensen, voor iedereen, overal op aarde. Ook hier geldt dat er feitelijk op die universaliteit uitzonderingen gemaakt worden. Wij accepteren het bijvoorbeeld gewoon dat het coronavaccin in het rijke Westen zo snel mogelijk beschikbaar komt, en in andere delen van de wereld pas veel later of helemaal niet. Maar tot nu toe geldt ook hiervoor dat die afwijkende feitelijkheid geen reden mag zijn om het principe van universaliteit ter discussie te stellen: “iedereen heeft recht op gezondheid”. Kennelijk weerhoudt niets datzelfde Westen ervan om wereldwijd de boodschap van universaliteit van mensenrechten te blijven uitdragen.

Interessant is dat die principiële ongenaakbaarheid van de mensenrechten de laatste tijd wat scheurtjes lijkt te vertonen. Aan de onbetwistbaarheid van de principes wordt hier en daar gemorreld. Zo las ik recent over oud-kinderrechter Cees de Groot die bij herhaling pogingen doet om verplichte anticonceptie voor sommige verslaafde of geestelijk gehandicapte vrouwen op de agenda te krijgen. Dit doet hij ter bescherming van de kinderen die zij zullen krijgen en voor wie ze eigenlijk niet kunnen zorgen. De Groots initiatief is strijdig met het (mensen)recht op voortplanting dat in de Grondwet is vastgelegd. Opposanten van De Groot beroepen zich daarop maar, zegt De Groot, als je ziet dat sommige vrouwen al meerdere uit huis geplaatste kinderen hebben en toch opnieuw zwanger raken “dan kun je geen chique verhalen houden over grondrechten”.

Een tweede voorbeeld van relativering van absoluutheid en universaliteit betreft het recht op integriteit van het lichaam, of andersom geformuleerd, het verbod op schending van de integriteit van het lichaam. Rosanne Hertzberger stelt in haar NRC-column dat dit recht/verbod heeft geleid tot zeer strenge regelgeving ten aanzien van onderzoek met proefpersonen bij het uittesten van medicijnen. Dat is begrijpelijk in het licht van de gruwelijke experimenten van Mengele c.s. tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar nu wij snel een coronavaccin nodig hebben staan die regels ons in de weg. Hertzberger pleit ervoor om veel verder te gaan in het risico dat de proefpersonen mogen lopen. “Ik vind zelfs dat je zeventigplussers zou mogen besmetten, met alle risico’s van dien, inclusief ernstige ziekte, langdurige invalidatie en ook overlijden”.

Mijn eerste neiging bij deze suggesties is: oppassen met dit soort gedachten, want voor je het weet zit je op een hellend vlak. Maar dat is iets te gemakkelijk. Dit soort gedachten verdienen de aandacht omdat ze mogelijk antwoorden opleveren op twee tekortkomingen die het mensenrechtendiscours met zijn absoluutheid en universaliteit aankleven. In de eerste plaats is er het gevaar van een te hoog utopisch gehalte, ofwel het gebrek aan realisme. Het gevaar daarvan is dat de hoge idealen van binnenuit worden uitgehold. Het tweede en wat mij betreft nog veel grotere probleem hangt daarmee samen: er gaat een ontstellende hypocrisie gepaard met het in stand houden van die utopieën. Dat blijkt al direct uit de voorbeelden in de tweede en derde alinea van deze column.

Zie ook: Overmoedige Verlichting en Toen was naïviteit heel gewoon

Wil je commentaar geven of zien: klik op Verdienste en hypocrisie en scrol naar beneden door.