vrijdag 29 augustus 2014

Definiëren van de wereld


Definiëren van de wereld, het móet wel, anders wordt het in ons hoofd een chaos. Dus daarom doen we het allemaal. Het is een kwestie van evolutionair overleven, en het manifesteert zich als onze neiging tot categoriseren en stereotyperen.

Je kunt daar heel nuchter over spreken. Dat doet bijvoorbeeld Daniel Kahneman in zijn boek Thinking, fast and slow: “Stereotypering is in onze cultuur een beladen begrip, maar zoals ik het hier gebruik, is de betekenis neutraal. Een van de voornaamste kenmerken van ons intuïtieve systeem is dat het categorieën als normen of prototypen interpreteert. Dit is hoe we paarden, koelkasten en politieagenten opvatten.”

Maar dat het móet – omdat je om te overleven in noodsituaties onmiddellijk tot actie moet kunnen overgaan en geen twijfel kunt toelaten – betekent nog niet dat je definities juist zijn en je oordelen gegrond.

Je hebt dus goede kans dat je dieren, mensen, dingen in het verkeerde hokje stopt. En dat is minder onschuldig dan het lijkt. Zeker als je dat bij mensen doet, want mensen willen in laatste instantie zelf de baas zijn over hun eigen leven. Als een ander hen voortijdig of ten onrechte in een bepaald hokje stopt (definieert), dan kan dat voelen als een grensoverschrijding: daar heb jij niets over te zeggen! Dat voelt als geweld.

Maar tegelijkertijd hangt, zoals gezegd, ons leven aan elkaar van definities en labels die we aan de wereld en anderen opleggen. En de vanzelfsprekendheid daarvan is soms zo groot dat het vergezocht lijkt om daar moeilijk over te doen.

Zo zou je denken dat het onderscheid tussen man en vrouw behoort tot de meest fundamentele en gemakkelijke onderscheidingen die we kunnen maken, zodanig dat we ervan mogen uitgaan dat iedereen indeelbaar is in een van die twee categorieën. We vragen niet voor niets: is het een jongen of een meisje?

Wat we dan feitelijk doen, zegt Lies Wesseling, is dat de vele verschillen tussen mensen eerst op slechts twee hopen worden geharkt. Daarna wordt alles wat niet past onder de noemers ‘man’ of ‘vrouw’ als afwijkend gezien, als niet van belang.

Maar zo duidelijk is de natuur niet, in ieder geval niet altijd. En wat belangrijker is: zo duidelijk is de individuele menselijke beleving niet. Iemand in een vrouwenlichaam kan zich man voelen, of omgekeerd, of iets daartussenin. Als je zo iemand, als vanzelfsprekend, vastpint op een stereotype, richt je schade aan.

Hoe kwetsend die vanzelfsprekende categorisering kan zijn, blijkt uit ervaringen van mensen die niet uitkwamen met die categorieën en van wie de verhalen pas recent serieus genomen zijn: de transgenders. Daar is puur verdriet aan de orde. En in Nederland zijn dat er toch al gauw 50.000.

Nu is er een nieuwe wet die bevestigt dat identiteit iets is wat je uitsluitend zelf kunt voelen en benoemen. Transgenders kunnen nu administratief van geslacht veranderen, ook zonder dat aan het lichaam iets verandert. Dan kan het bijvoorbeeld gaan gebeuren dat een man bevalt van een kind, en wordt aangemerkt als moeder.

De nieuwe wet schaft de categorieën niet af, want er wordt nog steeds gesproken in termen van mannelijk en vrouwelijk. De droom van menig transgender gaat verder, bijvoorbeeld zoals Vreer het verwoordt: “Ik droom van een geboorteakte en een identiteitsbewijs zonder geslachtsaanduiding. Al zou een X, zoals sinds kort in Australië kan, ook een verbetering zijn. Dat betekent niet-gespecificeerd, en zo is het bij mij”.

Maar hoe dan ook maakt de nieuwe wet inbreuk op stereotypen en definities die tot voor kort in beton gegoten leken te zijn. De wet is daarmee te zien als een Levinassiaans antwoord op het probleem dat Levinas met grote hardnekkigheid in al zijn werken behandelt: dat van de kwetsuren die wij met ons definiërende denken, op zoek naar stabiele categorieën, bij anderen aanrichten.

Is Zwarte Piet misschien ook zo'n dubieuze stabiele categorie?

Zie ook Kol Nidrei en andere illusies en (On)reinheid

donderdag 21 augustus 2014

Meemaken


Wat je hoopt, als je intensief in de weer bent met een bepaalde zaak, is dat jij en jouw generatie het nog mogen meemaken dat het beter wordt met die zaak. Maar soms moet je realistisch zijn, en dan stel je vast dat het wel langer kan duren dan jouw levenstijd, voordat iets goed komt.

Ten aanzien van de twee onderwerpen waar ik sinds langere tijd intensief mee bezig ben moet ik op dit moment die conclusie trekken. In beide gevallen is de inzet trouwens dezelfde: het gaat steeds om samenwerking en vertrouwen.

Het ene onderwerp is Israël, of beter gezegd, vrede tussen Israël en zijn buren. Het is duidelijk dat gebrek aan vertrouwen daar al van meet af aan de grote kwestie was en is. Een getraumatiseerd volk hervestigde zich op land dat inmiddels van anderen was. Oorlogen en terreur volgden, en te vrezen is dat de meest recente oorlog in Gaza niet de laatste zal zijn geweest.

Bij realisatie van die situatie rest mij niet veel meer dan, net als rabbijn David Lilienthal ooit deed, me proberen voor te stellen hoe het eruit zal zien als je niet meer je eigen leven maar een veel langere periode als uitgangspunt neemt. Zou de situatie over bijvoorbeeld driehonderd jaar veel beter kunnen zijn? Zou het Midden-Oosten dan een soort Europa van nu kunnen zijn? Daarvoor zou er tegen die tijd, behalve bij Israël, ook aan de kant van Isis en Hamas en geestverwanten natuurlijk wel wat veranderd moeten zijn.

Het andere onderwerp is: het dysfunctioneren van de gemeente Amsterdam, dat wil zeggen van het ambtelijke apparaat. Daarmee doel ik op medewerkers en afdelingen die weigeren met elkaar te overleggen, gestreste bazen en top-down doorduwoplossingen voor problemen die men niet werkelijk kent. Wat zich afspeelt is geen oorlog zoals in het Midden-Oosten, maar het doet er soms wel aan denken: ik zie heel veel mensen hiervan diep ongelukkig worden, meer dan nodig is.

Dat het wél goed kan gaan met Amsterdams overleg heb ik trouwens nog net mogen meemaken. Vorig jaar, een jaar lang, werden er tijd en energie vrijgemaakt om in het kader van het Amsterdamse Stadsloket, op gerichte en zakelijke wijze uiteenlopende visies op elkaar af te stemmen. Wat alleen maar mogelijk was – zo is mijn stelling – dankzij ruimhartige aandacht voor het primaire proces, zodanig dat alle betrokkenen, van baliemedewerkers tot managers, wisten wat ze aan elkaar hadden. Het afstemmen zelf was een vorm van samenwerken.

Maar ik heb me vergist in de ernst waarmee men dit geslaagde experiment een vervolg wilde geven. Het is iets moois, samenwerking en vertrouwen, maar het is kennelijk niet de bedoeling dat permanent te maken. Dat het College van burgermeester en wethouders in verband met opgelegde doelstellingen het gehele apparaat nu stelselmatig onder druk zet, maakt de zaak er niet beter op. Het bombardement van politieke en strategische imperatieven is zo hevig dat aandacht voor de core-business gesmoord wordt in laag overvliegende doorduwoplossingen. Medewerkers worden opgejaagd tot gekmakens toe.

Dus ook hier moet ik onder ogen zien dat ik de utopie – behalve tijdens dat afgelopen jaar – niet meer zal mee beleven. Het zal wel even duren voordat vertrouwen en samenwerking hier weer een kans maken. Vooruit, misschien niet over driehonderd jaar, maar toch gauw honderd jaar: dan moet het vanzelfsprekend geworden zijn dat organisaties, ongeacht de strategische eisen die er gesteld worden, hun primaire processen en core business geen moment uit het oog verliezen.

Nederlagen? Zeker, maar ik heb gelukkig nog wel andere mogelijkheden voor de beleving van samenwerking en vertrouwen.

Zie ook I think to myself, Kunnen Amsterdammers wel samenwerken? en Vertrouwen

donderdag 14 augustus 2014

Onvolwassen


In de workshop over denkschaamte komt er altijd wel een moment waarop een aantal deelnemers het zat is. Zij hebben het dan gehad met de vooronderstelling die ten grondslag ligt aan de workshop. Namelijk dat, terwijl je het alleen maar goed bedoelt, een ander daadwerkelijk gekwetst kan zijn door iets wat jij zegt en dat jij je daar verlegen over voelt.

“Kom op zeg, we zijn toch allemaal volwassen mensen! Daar zet je je maar overheen”.

Toch, zo houd ik dan vol, kun je bij het signaleren van de kwetsuur die je aanricht een diepe schaamte voelen. Denkschaamte, want je bent met je denken (en spreken) bij de ander over een grens gegaan, ook al bedoelde je het goed.

“Wat een onzin! Schamen is echt niet nodig voor een vergissing, hoor”.

Nou, zeg ik dan, kwetsuren kúnnen diep gaan. En schaamte, hoe irrationeel ook, voor wat je aanricht kan dus zeer adekwaat zijn. Los daarvan, is mijn eigenlijke boodschap, die schaamte blijkt gewoon voor te komen in dat soort situaties. En: daar mogen we blij mee zijn, want die verlegenheid kan leiden tot reflectie en terughouding en kan helpen voorkomen dat de verhoudingen volkomen vastlopen.

Op dat punt in de workshop is mijn pleidooi dus: wuif gevoelens van vernederingen en kwetsuren niet te snel weg als symptomen van onvolwassenheid, want ze hakken erin, net zoals de gevoelens van schaamte die je daarover kunt hebben. Het serieus nemen ervan zou wel eens een hoop onbegrepen gedrag van mensen in organisaties begrijpelijk kunnen maken.

Dat pleidooi is niet alleen voor organisaties relevant. In de krant lees ik de column van Caroline de Gruyter over wereldpolitiek, en zij bespreekt eigenlijk hetzelfde mechanisme als dat van de workshop, maar nu met betrekking tot de relatie tussen het Westen en de rest van de wereld.

Poetin, zegt zij, en de Isisstrijders en de militieleiders van Libië tot Nigeria, voelen zich diep vernederd door de Westerse interventies onder ‘humanitair’ label van de afgelopen tien jaar in Irak, Afghanistan, Libië en Mali.

“Nou en? Daar had het Westen moderne, rationele argumenten voor, dat kunnen zij toch ook bedenken? En het NAVO-lidmaatschap voor de Oost-Europese landen was niet offensief bedoeld, laat Poetin een beetje rationeel blijven”.

Pas maar op, zegt De Gruyter, door de gevoelens van vernedering en wrok te bestempelen als onvolwassen, blijft misschien een hoop van de huidige wereldpolitieke dynamiek onbegrepen, en gevaarlijker dan nodig is. Neem die gevoelens serieus, hoe goed onze Westerse  bedoelingen ook zijn.

Zie ook Geweld, denken en denkgeweld en Iets kleins

vrijdag 8 augustus 2014

Wereldorde?


Het mondiale crisisbeheersingssysteem zoals we dat de afgelopen decennia hebben gekend lijkt op dit moment niet goed meer te werken. Want als dat wel zo was dan zouden er al veel eerder werkbare afspraken zijn geweest met Rusland, al dan niet via bemiddeling van de OVSE of de VN, om de ramp met de MH17 op een fatsoenlijke manier af te handelen.

En dan zou de Israëlische militaire actie door gezamenlijke druk van Amerika en daarvoor geschikte Arabische onderhandelaars eerder tot stoppen gedwongen zijn. “Incidenten”, zoals granaten op de school in Jabalia of de dood van de vier voetballende kinderen op het strand van Gaza, zouden onder het tot recent geldende wereldregime daarvoor voldoende reden geweest zijn.

Maar dat systeem functioneert kennelijk nog maar gebrekkig, en dat is een enge conclusie. Want hoe dan ook, temidden van vaak forse spanningen, speelde men het tot op grote hoogte klaar om met elkaar in gesprek te blijven en diplomatieke resultaten te boeken.

Voor wat betreft de Gaza-oorlog lijkt het zand in de diplomatieke raderen op het eerste gezicht en op de korte termijn in het voordeel van Israël te zijn. Evidente militaire missers die veel burgerslachtoffers maken zijn geen show-stoppers meer. En Israël kan mogelijk zijn gestelde doelen realiseren, zodanig dat het over een paar jaar niet weer in dezelfde situatie zit en een offensief moet beginnen.

Maar vanuit een breder perspectief bezien kan ook het ook voor Israël bepaald geen wenkend vooruitzicht zijn wanneer het Midden-Oosten verder destabiliseert en in brand komt te staan. Wat je mag hopen is dat een Israël, dat zich aan zijn directe grenzen wat veiliger voelt, het verstand opbrengt om zich te gedragen. Namelijk als een machtige, maar dus ook verantwoordelijke speler die zijn gewicht mede inzet voor nieuwe stabiliteit in de regio.

Zie ook Het nieuwe Midden-Oosten en Schuiven