vrijdag 26 juli 2019

Houdt het dan nooit op?


Is hier een nieuwe generatie columnisten aan het woord, vroeg ik me af naar aanleiding van een recente column in Trouw van Welmoed Vlieger. Een generatie die niets weet van belangrijke cultuur-historische inzichten van het eind van de vorige eeuw?

Eén van de toen verworven inzichten was dat de zogenaamde ‘vervangingstheologie’ achterhaald is. Vervangingstheologie is de eeuwenoude Christelijke leer die stelt dat de Joodse religie, met haar focus niet alleen op ethische voorschriften maar ook op de cultus en het eigen land, door de opstanding van Jezus definitief heeft afgedaan en is vervangen door de universele liefdesreligie van het Nieuwe Testament. Wat ik bij Vlieger lees is precies dat: “Jezus en vóór hem al de joodse profeten Jesaja en Johannes de Doper bonden de strijd aan tegen nationalisme. Paulus deed hetzelfde door de wetstraditie te overvleugelen met geloof in de universele waarde van de Opstanding”. Dit is de reinste vervangingstheologie volgens het klassieke recept: de Joodse traditie is ‘wettisch’ en primitief en moest met de komst van Christus (gelukkig) in de marge verdwijnen, op een paar Joodse profeten na die Zijn komst hebben voorbereid.

Ik dacht echt dat dit niet meer kon. Het was toch inmiddels voldoende duidelijk geworden dat dáár de eeuwenoude Europees-Christelijke gedachte vandaan kwam dat je Joden mocht beschouwen als verachtelijk en obsoleet, en dat je ze dienovereenkomstig kon behandelen en marginaliseren. Houdt het dan nooit op?

Vlieger komt tot haar uitspraken in haar column over Het kwaad in religieuze teksten. Zij vraagt zich af of het gewelddadige gedrag van religieuze groepen en personen bewijst dat de religie die zij aanhangen gewelddadig is: “Wat is in het licht van het mondiale religieuze geweld eigenlijk de waarde van religieuze teksten?”

In de uitwerking van de vraag spitst ze haar antwoord toe op een specifiek soort kwaad, namelijk het religieuze nationalisme. Als voorbeelden noemt zij Boeddhistische monniken in Myanmar die het land willen zuiveren van Moslims, en eveneens anti-Islamitische bewegingen in Thailand en Sri-Lanka. En ze komt tot de conclusie “Wat duidelijk is: zodra de nationale politieke identiteit van een land sterk aan religie gekoppeld is, zoals bijvoorbeeld in Myanmar, Sri Lanka en Thailand, gaat het al snel de verkeerde kant op”. Ik denk dat Vlieger hier inderdaad een potentiële bron van geweld aanwijst, en wat mij betreft wordt dat niet alleen geïllustreerd door fanatieke Boeddhisten, maar ook door bijvoorbeeld Iraniërs die hun Islamitische revolutie willen uitdragen of Joodse fanatici die op de Westbank het internationale recht schenden.

Maar tegelijkertijd denk ik dat Vlieger hier, door zich op het nationalisme te concentreren,  de mist in gaat en bij de monsterlijke vervangingstheologie kan uitkomen.

Ten eerste omdat nationalisme werkelijk niet het enige kwaad is dat de religie kan infecteren. Dat kan bijvoorbeeld het door Vlieger omhelsde universalisme net zo goed. Als het gevoel een universele missie te hebben zich eenmaal verbindt aan een religie, ontstaat de militante zendingsdrang die geen nationale en culturele identiteiten respecteert, en alleen nog maar uit is op de wereldheerschappij van de eigen godsdienst. Denk aan het Christelijke en Islamitische imperialisme in bepaalde periodes van hun ontwikkeling.

Ten tweede omdat nationalisme voor Vlieger per definitie iets slechts lijkt te zijn. Hier lijkt een klassiek Verlichtingsgeloof, al even gedateerd als de vervangingstheologie, haar parten te spelen. Ik noem dat gedateerd omdat ons, in weerwil van het twintigste-eeuwse ideaal om alle grenzen te slechten, toch wel duidelijk is geworden dat nationalisme niet zomaar verdwijnt, ook niet in tijden van welvaart en globalisering. En dat niet alleen in ‘primitieve’ gebieden zoals Israël of Oost-Europa, maar blijkens de PVV en Forum voor Democratie, net zo goed in ons eigen land. Een zeker nationalisme beantwoordt kennelijk aan een diepe, in de menselijke natuur gewortelde behoefte, en hoe slim is het om dat ‘slecht’ te noemen?

De historicus David Wootton spreekt, als hij het heeft over dat soort progressief-humanistische oordelen, van een hopeloze naïviteit over de menselijke natuur. “Mensen zijn doorgaans verknocht aan hun vertrouwde ervaringen en gewoonten, ze zijn vaak ten diepste conservatief, willen weten waar ze aan toe zijn, gedragen zich vaak tribaal, zijn van nature wantrouwend tegen buitenstaanders. Dat zijn fundamentele aspecten van de menselijke natuur, die kan je niet zomaar negeren. Maar omdat het liberalisme zich is gaan gedragen alsof je dit soort eigenschappen rustig kunt elimineren of negeren, hebben de hedendaagse vijanden van de Verlichting zuurstof gekregen. Die reactie is echt gevaarlijk. Maar als je niet wil beseffen dat mensen zich geborgen willen voelen, een gevoel van continuïteit nodig hebben en zich instinctief verzetten tegen al te snelle veranderingen, moet je niet raar opkijken als je fascistoïde reacties oproept.”

Dit is wat mij betreft allemaal van toepassing op Vlieger in haar afwijzing van het nationalisme, ook al heeft Wootton het over het liberalisme, en argumenteert Vlieger vanuit het paulinische Christendom. Kennelijk delen die twee stromingen een naïef universalisme dat eigenlijk niet meer kan.

Zie ook Europa is mijn land en Bij minister Kaag ontbreekt een dimensie

donderdag 18 juli 2019

Bergen op Zoom


Zou het een truc van Google zijn? De naam van het dierbare stadje uit mijn jeugd, Bergen op Zoom, verscheen ineens als openingsscherm op mijn computer. Ongevraagd, zoals alle afbeeldingen daar die om de paar dagen gewisseld worden, en die me zelden interesseren.

Maar deze trof doel: Bergen op Zoom als trofee gebeiteld in het binnenste van de Arc de Triomphe in Parijs, naast tientallen andere door de Fransen bedwongen steden. De Franse triomf en zelfvoldaanheid zouden eigenlijk als vernederend moeten aanvoelen, maar ik bespeurde bij mezelf een omgekeerd gevoel: kennelijk was Bergen belangrijk genoeg om genoemd te worden.

Dat is goed verklaarbaar vanwege de strategische ligging van het stadje. De vesting dekte de kwetsbare oostflank van Zeeland af, en het zuidwesten van Holland, en fungeerde daarmee als poortwachter van de twee belangrijkste Nederlandse provinciën. In de zeventiende en achttiende eeuw ging er daarom veel Hollands en Zeeuws geld naar de aanleg van verdedigingswerken rondom de stad, en een linie van forten naar het noorden toe. De status van garnizoensstad creëerde een bevoorrechte positie in vergelijking met veel andere plaatsen in het verpauperde Brabantse land.

En met goed gevolg: Bergen op Zoom weerstond vele Spaanse en Franse aanvallen vanuit het zuiden, en verwierf daardoor de bijnaam ‘La Pucelle’: de maagd. Totdat in 1747 de Fransen de stad alsnog innamen. Ik weet niet of de vermelding in de Arc de Triomphe verwijst naar die verovering, of naar de (zonder slag of stoot verlopen) inname in 1795.

Zie ook Het verlangen naar Krabbegat

vrijdag 12 juli 2019

Levinas en mystiek


Mijn favoriete filosoof Emmanuel Levinas moest niets hebben van mystiek. Voor hem stond mystiek voor een soort geëxalteerd opgaan in de beleving van God. Binnen de orthodox-Joodse wereld zijn er Chassidische groeperingen die daar alle nadruk op leggen, maar Levinas had meer met de meer rationeel ingestelde Mitnagdiem. En in het artikel Meer van de Tora houden dan van God wijst hij de dwaasheid af “van een rechtstreeks contact met het Heilige zonder bemiddeling van redelijke gronden”. Als hij dat soort mystieke neigingen aantreft bij de tot het Christendom bekeerde Simone Weil (1909 – 1943), roept hij uit: “Simone Weil, nooit heb je ook maar iets van de Tora begrepen!”

Desondanks is zijn werk, naar mijn mening, deels te vatten in termen die aan de mystiek zijn ontleend. Om dat te laten zien gebruik ik omschrijvingen van westerse mystiek van de hand van de filosoof Marc de Kesel.

Volgens De Kesel is mystiek de innerlijke weg naar God. Dat pad voert tot diep in jezelf, waar je jouw bestaansgrond zoekt: datgene of degene waardoor je leeft. Paradoxaal genoeg impliceert dat zelfverlies. Want pas dán vind je een dieper of echter zelf – dat verwant is aan God en aanvoelt als bestaansgrond –, wanneer je je gewone zelf loslaat. Alle mystiek is daarom gericht op ‘zelfloos’ worden.

In de (vroeg)moderne tijd maakt dat mystieke streven naar zelfloosheid belangrijke ontwikkelingen door, en die hebben De Kesels speciale belangstelling. Hij laat zien hoe onder de invloed van de zeventiende-eeuwse filosofie, anders dan in de Middeleeuwen, God niet langer gezien wordt als de basis van waaruit we onszelf begrijpen. In plaats daarvan begrijpen wij onszelf vanuit onszelf. Denk aan Descartes’ individu, die met zijn cogito ergo sum zijn wereld opbouwt vanuit de zekerheid van zijn eigen bestaan.

Voor de mysticus – nog altijd gericht op zelfloosheid – wordt, aldus De Kesel, de opgave nu een stuk ingewikkelder. De vroegmoderne mysticus wil graag geloven in het oude subject uit de Middeleeuwen, maar stuit juist op het in omvang gegroeide moderne subject, namelijk op zichzelf als een ‘vrij ik’. “Daarom verlangt die mysticus er nog intenser dan vroeger naar om zichzelf te vernietigen”, aldus De Kesel. Dit resulteert in mystieke praktijken waarin de strijd tegen zichzelf en voor onderworpenheid steeds verder wordt opgevoerd.

Deze schets van mystiek als verlangen naar zelfloosheid biedt een aanknopingspunt met het werk van Levinas. Namelijk in de indringende beschrijving die Levinas in zijn boek Over de ontsnapping (1935) geeft van de last van het moderne zelf. Het boek biedt een modelinkijk op het door zijn bewustzijn en vrijheid overbelaste moderne ik. Levinas spreekt van “het feit dat men aan zichzelf vastgeklonken is, de onvermijdelijke aanwezigheid van het ik bij zichzelf” en meent dat “deze wanhoop, dit feit van het vastgeklonken-zijn de angst uitmaakt van de walging (la nausée)”.

Dat is naar mijn idee in verband te brengen met het sterke verlangen van De Kesels moderne mysticus om zichzelf te bestrijden. Levinas geeft immers niet alleen ondubbelzinnig aan dat dat hyperbewuste zelf een last is, maar ook dat hij ervan af wil. Hij wil “de ketening van het ‘ik’ aan het zelf verbreken”, dus zichzelf kwijtraken. Dat moet de ontsnapping worden waar de titel over spreekt.

In een latere fase van zijn werk echter vindt Levinas een ander antwoord voor dat verlangen naar zelfverlies. Dan wordt het minder iets wat het zelf zélf moet bewerkstelligen (door actieve zelfbestrijding, onderwerping), dan is het iets dat het zelf overkómt. Het zelf blijkt, op bepaalde momenten, verrast te kunnen worden en uit zichzelf gestoten door iets van buiten, namelijk de andere mens.

Er blijft, ook in het latere werk, een overeenkomst met moderne mystiek, namelijk dat door de aanraking door de Ander een diepere laag in het subject aangeboord of zelfs geconstitueerd wordt.

Maar de verschillen tussen die aanraking en de door De Kesel beschreven mystiek springen meer in het oog. Zoals gezegd is er allereerst de vaststelling dat bij Levinas de aanraking niet getriggerd wordt door het ik en zijn zelf-bestrijding, maar door de ander. Daarbij komt dat het bij Levinas gaat om korte, fragmentarische momenten, niet om het verwijlen in een permanente, stabiele wereldziel.

Maar Levinas noemt die momenten – hoe kort ook – wel transcendent, en brengt ze soms in verband met God. Het zijn momenten van zelfloosheid en overgave. Die split-seconds ben ik wel geneigd mystiek te noemen, ook al hebben ze niets permanents.

Zie ook Levinas en egoïsme en Ontsnapping