vrijdag 29 juli 2011

Denkpolitie


Morele beslissingen kunnen extreem moeilijk zijn.

Er zijn mensen die met het vingertje wijzen naar de leden van de Joodse Raden in de Tweede Wereldoorlog of naar anderen die door een perverse vijand gedwongen werden om de onmogelijke keuze te maken tussen nog een beetje te redden wat er te redden viel of totaal verzet.

Ik zou het werkelijk niet geweten hebben. Het belangrijkste in deze kwesties is naar mijn idee dat we niet te snel oordelen en veroordelen.

Er zijn ook kwesties waar heel moeilijk over gedaan wordt maar die moreel gesproken zo klaar als een klontje zijn. Wat mij betreft is de bezetting door Israël van de Westoever zo’n kwestie. Daar is niets moeilijks aan, dat gebied is van de Palestijnen en Israël heeft daar niets te zoeken. Een boycot van producten uit de nederzettingen – goed te onderscheiden van een boycot van Israël of Israëlische producten in het algemeen – vind ik dan ook helemaal niet verkeerd.

Ik ben genoeg historicus om te snappen dat die gebieden grote aantrekkingskracht uitoefenen en dat Joden zich daar willen vestigen. Per slot van rekening waren Judea en Samaria in de Bijbelse tijd belangrijke onderdelen van het Joodse territorium. Daarnaast zijn er veiligheidsoverwegingen die wenken in de richting van bezetting, aangezien Israëls militaire positie wat steviger is met de Westbank erbij. En tenslotte spelen hier ordinaire machts- en landhonger hier een rol.

Maar die overwegingen maken de kwestie moreel niet moeilijker. Uitgaande van Israëls fundering in de VN-beslissing van 1947 overschrijdt Israël op de Westbank letterlijk zijn grenzen, het heeft daar niets te maken. Los daarvan bezorgt die grensoverschrijding Israël op het politiek-diplomatieke vlak veel schade en komt daardoor de veiligheidspositie meer in gevaar dan de fysiek-militaire posities kunnen goedmaken.

Deze situatie is erg genoeg, maar misschien vind ik het ergste van alles nog wel dat sinds het aannemen van de Boycotwet door het Israëlische parlement twee weken geleden het open gesprek over deze kwesties van hogerhand wordt verboden. Wie bezwaar maakt tegen de bezetting en om die reden oproept tot een boycot van producten uit de nederzettingen is voortaan in overtreding.

Hier staat niet alleen meer het Joodse land op het spel, maar de hele Joodse traditie. Dit raakt die traditie in het hart. Want als er iets is dat het Jodendom eeuwenlang heeft gekenmerkt is het de debatcultuur en het van vele kanten bekijken van (morele) standpunten. Je kunt voor of tegen een boycot zijn, maar daar moet je vrij over kunnen discussiëren. Ik kan me daarom helemaal vinden in de uitspraak van de Israëlische Raad van Liberale Rabbijnen: “This is an unprecedented dangerous step onto a slippery slope that continuously erodes the Jewish character and democratic nature of Israel”.

Bij Israël hoort geen denkpolitie.

vrijdag 22 juli 2011

Geld is niet goed voor u


Zou kardinaal Simonis dan toch gelijk hebben gehad? Als een van de traditionele handelaars in angst en geruststelling zei hij jaren geleden al naar aanleiding van de ontkerkelijking: wacht maar tot de mensen het materieel weer moeilijk krijgen, dan komen ze wel terug.

Wat een armzalig mensbeeld. Zorg dat mensen het niet te goed hebben, want alleen dan is hen iets bij te brengen van de Echte en Eeuwige Waarheid.

Toch hoor ik respectabele intellectuelen wel dingen zeggen die in de buurt komen van Simonis’ uitspraak. Zo bijvoorbeeld Paul Frissen, die schrijft dat bezuinigen en minder geld voor de mensen zo’n weldadige uitwerking heeft. “In termen van beleid stelt het kabinet me allerminst teleur. Inderdaad: de staat is geen geluksmachine. De logica dat problematiek groter wordt naarmate er meer beleid en geld op wordt gericht wordt doorbroken. De samenleving mag grotere zelfredzaamheid en solidariteit tonen”.

En Heikelien Verrijn Stuart zegt in Filosofie Magazine, naar aanleiding van Ortega y Gasset en diens bespiegelingen over de materialistische massamens: “De democratie is kapitalisme geworden. Zelfs als sommige mensen nog waarden uitzenden, is de massa te vol met zoet, zout en flitsende beelden om ze te ontvangen. Misschien zal een totaal onverwachte ramp tot inkeer leiden? Ortega bleef hopen dat er een menselijk vermogen tot waarheid was dat de vernietiging zou afwenden”.

Als ik nu even het denken van Ortega als vertrekpunt neem, dan kan het van daaruit twee kanten op. Allereerst is er de platonische richting die ervan uit gaat dat de waarheid ergens klaar ligt om ontdekt te worden, als mensen maar genoeg opoffering en volharding opbrengen. In die visie is een elite noodzakelijk van onbaatzuchtige zoekers die de weg naar de waarheid aan anderen kunnen wijzen. En daar hoort cultuurpessimisme bij, want er is gerede twijfel mogelijk over het bestaan van zo’n voorhoede en dat vermogen tot waarheid.

Simonis hoort bij deze platonische richting en, ik weet het niet zeker, maar ik denk Ortega uiteindelijk ook. Hij heeft het niet voor niets over een voorhoede, en het bouwen van een kosmopolitische internationale rechtsorde. Simonis en Ortega vinden elkaar in hun cultuurpessimisme, ze stellen beiden vast dat het treurig gesteld is met het onderzoek naar de waarheid, en vragen zich net zo min als Plato af of De Waarheid in die massieve vorm eigenlijk wel bestaat.

De tweede richting die je op kunt na Ortega’s vaststelling van de terreur van de massacultuur ziet er anders uit. Met name de opvatting van waarheid en de omgang daarmee zijn verschillend. De waarheid ligt nu niet, zoals bij Plato, massief klaar om ontdekt te worden. In deze tweede visie vertoont de waarheid zich wel, zelfs dagelijks en in triviale zaken, maar op een niet te voorspellen en te organiseren wijze. Altijd onverwachts en, zou ik zeggen, bijna transcendent.

Daarvan vind ik iets terug in de suggestie waarmee Verrijn Stuart haar artikel afsluit. Zij zegt namelijk: Je moet op zoek naar dwarsliggers die een andere taal durven spreken. Daarmee zou ze kunnen doelen op mensen die gevoelig zijn voor de manier waarop onze menselijke interactie regelmatig van ons vraagt om vastliggende patronen en waarden te doorbreken. Een dergelijke triviale, niet te organiseren waarheid breekt bij veel mensen iedere dag wel een keertje in. Het kan helpen om ons besef daarvan te scherpen, zo is wellicht de boodschap van Verrijn Stuart.

Maar het kan ook zijn dat zij bij 'dwarsliggers' iets heroïsch op het oog heeft, à la Socrates. Dat zou een variant zijn van Plato’s visie. Want dan heb je het opnieuw over een visionair die doorheeft wat anderen niet zien en die dat vervolgens, heel pedant, aan de anderen gaat uitleggen. Dat zou opnieuw uitlopen op cultuurpessimisme want alleen al de gedachte daaraan maakt loodzwaar: we hebben onbaatzuchtige helden nodig, en die hebben we te weinig.

Zie ook Culturele asielzoekers

vrijdag 15 juli 2011

Net op tijd


Vorige week verscheen The Shame of reason, de Engelse vertaling door David Bevan van mijn boek Schaamte en verandering. Vlak voor de vakantie, dus net op tijd voor al die Engelsen, Amerikanen en Australiërs die op hun stranden het boek massaal gaan lezen.

Onzin natuurlijk, maar misschien geldt het net-op-tijd wel als het gaat om een andere trend die de media nogal bezig houdt: de dreigende teloorgang van het boekenvak. Over een paar jaar zou zo’n boek misschien geen uitgever meer vinden, althans voor een papieren editie.

Alom hoor ik sombere berichten uit de hoek van uitgeverijen en boekhandels. De verkoop van algemene boeken kromp in de afgelopen vijf maanden met 3,8 procent en in 2010 met 4,7 procent. Uitgevers schrappen banen en titels en trekken bij elkaar in om te kunnen overleven. Boekhandels hebben het moeilijk, en bijvoorbeeld Selexyz vermindert zijn personeelsbestand met veertig plaatsen. De boekverkopende markten die op dit moment het beste overeind blijven zijn die van de benzinepomp en de supermarkt. Als oorzaken worden genoemd de voortschrijdende ontlezing, de digitalisering en de economische crisis.

Word ik daar zelf ook somber van?

Wel als het zou gaan om de teloorgang van interessante ideeën die goed verwoord worden, want daar kan ik niet gauw genoeg van krijgen. En hoe dan ook, de klassieke uitgeverijen en boekhandels zijn wel de plaatsen waar je moet zijn daarvoor. Je kunt daar zelfs fysiek genieten van die mooie combinatie van stijl- en denkwerk, al dan niet met een kopje koffie erbij. Maar de vraag is of die fysieke plekken zo wezenlijk zijn en of goede geschriften in elektronische vorm niet even goed voldoen aan mijn behoefte.

Mijn somberheid wordt verder gerelativeerd doordat ik, eerlijk gezegd, nooit zoveel heb gehad met het strenge literaire gedoe van “de betere boekhandel”, met de psychologische roman “als pijler van uw geletterdheid” (Maartje Somers) en met de coterieën die daarbij horen. Voor mij geldt eerder een sympathie voor degenen die, zoals Theo de Boer onlangs beschreef met betrekking tot de Vijftigers, radicaal breken met een eeuwenlange traditie van ‘letterdames’ en ‘letterheren’. Welke breuk in de visie van De Boer tevens een afscheid is van de platonische metafysica en de klassieke esthetica.

Blijft staan dat ik blij ben met de papieren publicatie van mijn boek. Eigenlijk heb ik het beste van twee werelden, want de volledige elektronische versie is tegelijkertijd al beschikbaar.

Zie ook Iets kleins

zaterdag 9 juli 2011

De negentiende eeuw is terug


Er was een tijd dat veel goed opgeleide mensen oprecht van mening waren dat alleen wat meetbaar is er toe doet. Slechts het tastbare, meetbare, materieel aanwijsbare mocht werkelijkheid heten. De rest is op zijn best schoonheid of versiering, maar in ieder geval te subjectief of te willekeurig of te soft om serieus genomen te worden.

Die tijd was de negentiende eeuw en de bijbehorende opvattingen waren die van het positivisme. Zo genoemd naar het antwoord op de vraag of iets in staat is om de wijzer van een meetapparaat te doen uitslaan of niet. Als dat wel het geval is – het apparaat meet dan het gewicht of het volume of de druk van iets – dan heb je een positief resultaat. Dan bestaat zoiets. Slaat de meter niet uit, is er geen fysieke reactie, dan bestaat dat iets niet.

Het was de bloeitijd van het technisch-wetenschappelijke enthousiasme waarin de grondslagen werden gelegd voor de ontwikkeling van spoorwegen, bouwtechnieken, chemische ontdekkingen en medische kennis.

Sindsdien hebben we geleerd dat deze visie de werkelijkheid ernstig tekort doet. Onze realiteit bestaat voor – laten we zeggen, maar hoe meten we dat? – minstens de helft uit beelden, betekenissen, herinneringen en belevingen. En het effect daarvan kan tegenwoordig neurowetenschappelijk wel gemeten worden, maar pas nadat de drager van die effecten heeft verteld dát ze, bij haar of hem van binnen, bestaan en hoe ze voelen. We hebben geleerd dat betekenis vooraf kan gaan aan meetbaar bestaan.

En nu ineens, het is ongelofelijk, is de negentiende eeuw weer terug, althans in Nederland. Minister Schippers heeft bepaald dat lichamelijke, goed meetbare ziektes ‘echter’ zijn dan psychische, minder meetbare ziektes en dat daarom voor de laatste moet worden bijbetaald. En in de discussie over ritueel slachten wordt dierenleed gereduceerd tot meetbare, fysieke pijn. Daardoor kan het veel grotere schandaal van de industriële vleesproductie en het bijbehorende dierenleed buiten beschouwing blijven. Dat is immers een stuk vager dan de pijn van een doodssteek.

Hoe is het nu mogelijk dat dit soort negentiende-eeuwse denkbeelden in onze hedendaagse politiek zo sterk terugkomen?

Allereerst kan het zo zijn dat het positivisme helemaal niet zover weg is geweest als ik wel dacht. Per slot van rekening is onze samenleving sinds de 19e eeuw alleen maar technocratischer geworden. Het bijbehorende denken leeft voort in ons doen en laten.

Verder kan er sprake zijn van een bepaalde intellectuele luiheid. Het is nu eenmaal gemakkelijker gegevens van een metertje af te lezen dan het gesprek aan te gaan met mensen, laat staan met dieren, over hun belevingen en de interpretatie daarvan.

Dat laatste verbindt zich vervolgens naadloos met een derde factor: het politieke opportunisme van dit kabinet en zijn doelstellingen. Er moet bezuinigd worden en dan is de gedachte: hoe kunnen we met de minst mogelijke inspanning het grootst mogelijke aantal mensen achter onze noodmaatregelen krijgen? Dan blijken 19e eeuws positivisme, rechtse intellectuele luiheid en politiek opportunisme een ijzersterke 21e eeuwse verbinding met elkaar aan te gaan.

Zie ook Ongerijmd en Meetbaarheid

zaterdag 2 juli 2011

Alles is besmet


Soms lijkt het wel alsof onschuld niet meer bestaat. Alsof alles besmet is geraakt met de smerigheid van de geschiedenis.

Tot halverwege de vorige eeuw was het misschien nog mogelijk om te geloven in onschuld en idylles, en dat die in zuiverheid konden bestaan. Al waren het maar lieflijke landschappen, eenvoudige boerenhoeven op de heide, meisjes met vlechtjes in de haren of verhalen van Kuifje.

Maar door die landschappen en langs die boerenhoeven bleken treinen te hebben gereden, heen en weer naar de vernietigingskampen. De kunstenaar Armando sprak om die reden van ‘schuldige landschappen’.

De meisjes met de vlechtjes werden op Nationaal-socialistische landdagen door Hitler en trawanten massaal ingezet om zich te laten toejuichen en om het publiek te vertederen. En Kuifje, de frisse blonde held-reporter, werd door zijn geestelijke vader Hergé zonder enige gêne neergezet als racistische kolonialist in Afrika temidden van domme negertjes. Of in scènes waarin doortrapte Amerikaanse bankiers de ergste antisemitische clichés bevestigden. Kuifje blijft leuk om te lezen, maar besmet is hij wel.

Dat is verlies, zeker. Maar misschien zit er ook wel een goede kant aan deze ontnuchtering. Het verlies van onschuld en de luchtjes aan de idylles hebben ons weerbaarder gemaakt. Propaganda krijgt wellicht minder vat op goede mensen.

Populisten worden gevaarlijk als ze vele argeloze goedwillende mensen aan hun kant kunnen krijgen. Zo kwam Hitler mede aan zijn democratische meerderheid door in te spelen op het oprechte geloof in saamhorigheid en zuiverheid en idylle, juist van vele gewone mensen. Hij kon hen misleiden door op verraderlijke wijze de onschuld in te zetten. Nog steeds kun je onder de indruk raken van zijn propagandafilms waarin frisse, vrolijke jongens en meisjes je overtuigen van een natuurlijke gehechtheid aan hun vaderland.

Welnu, dat kan niet meer vandaag de dag in West-Europa, daar ben ik van overtuigd. Daarvoor zijn we met zijn allen te sceptisch geworden. Te veel van die idylles zijn dubbelzinnig en misdadig gebleken. De meesten van ons laten zich niet meer zo veel wijsmaken.

Om die reden ben ik niet zo bang voor een democratische meerderheid voor Geert Wilders en andere Kuifjes.

Zie ook Erbij horen