donderdag 24 september 2015

Vernedering is nooit goed


Deze week dacht ik: dit gaat helemaal mis. Ik bedoel niet dat wij – Nederland, Duitsland, België, Frankrijk – te veel vluchtelingen opnemen, want dat weet ik niet. Misschien kunnen we het wel aan.

Ik bedoel ook niet dat andere landen – Hongarije, Tsjechië, Israël – ten onrechte de boot afhouden, want daar kunnen ze redenen voor hebben.

Ik doel vooral op de verwijten die binnen de EU door het rijke en doorontwikkelde Westen gemaakt worden aan het armere en minder ontwikkelde Oosten. Zo wordt er gezegd dat Hongarije “asociaal” en “inhumaan” is, en dat de Oost-Europese landen met hun verzet tegen verplichte quota “niet het Europa van de 21e eeuw” vertegenwoordigen.

Zijn hier niet de meest dodelijke ingrediënten die kunnen spelen in de interactie tussen mensen en staten alweer volop actief? De morele en culturele superioriteit van het Westen en de ‘primitiviteit’ van de weerbarstige landen zijn terugkerende thema’s. En daarmee is vernedering aan de orde van de dag.

Dit is zo kwalijk omdat met een iets meer historische blik op onze eigen culturele en maatschappelijke ontwikkelingen goed begrijpelijk wordt dat de Oost-Europese landen doen wat ze doen. Hoezeer worstelen wij niet met de integratie van nieuwkomers, terwijl we daar al vijftig jaar aan werken. Bondskanselier Merkel noemde nog een paar jaar geleden de integratie “mislukt”. Dat ben ik niet met haar eens, ik vind dat het op tal van gebieden goed gaat, maar laten we wel vaststellen dat we daar vijftig jaar voor nodig hebben gehad. Die ervaring hebben de Oost-Europese landen niet. En Israël al helemaal niet, omdat voor zo’n ontwikkeling vrede een eerste vereiste is, onder andere met Syrië.

Verder hebben de zeventig jaar durende na-oorlogse vrede en welvaart de autochtone West-Europese bevolking geholpen om voor het eerst in de wereldgeschiedenis totaal anders te denken over geloof, traditie, seksualiteit en identiteit. Vergeet niet met hoeveel schokken dat gepaard is gegaan, van de rebellie van de eerste welvaartsgeneratie in de jaren zestig, via massale ontkerkelijking, de revolte van Pim Fortuin tot aan de huidige discussie rondom Zwarte Piet.

Een dergelijke cultureel-maatschappelijke ontwikkeling kan blijkbaar pas goed van de grond komen na een periode van 20 à 25 jaar vrede en stabiliteit, precies het punt waar Oost-Europa nu pas staat. Daar komt bij dat Hongarije en Roemenië slechte ervaringen hebben met de moeilijk integreerbare Roma. Hoe moreel – of gewoon: verstandig – is het om waar wij zeventig jaar de tijd voor hebben gehad, na vijfentwintig jaar te eisen van anderen?

Europa zal zijn lidstaten moeten behandelen zoals een staat zijn onderdanen. Geen staat zal onderdanen snel verplichten om vluchtelingen in huis te nemen. Degenen die het kunnen en willen moeten dat vooral doen. Maar degenen die om wat voor reden dan ook daar niet klaar voor zijn – leven niet op de rails, trauma’s, armoede – mogen niet gedwongen worden. En zeker niet met een beroep op 21e eeuwse in Westerse vrede en welvaart gevormde morele standaarden die ineens universeel zouden zijn.

Die laatste pretentie kan niet anders dan vernederend werken. En weet dat betweterige Westen nu nóg niet wat dat betekent?

Zie ook Weerzin tegen het Westen, Plato ontzenuwd? en Onvolwassen

vrijdag 18 september 2015

Basisinkomen


Ik was destijds – dertig jaar geleden – wel geholpen geweest met een basisinkomen, denk ik. Ik was namelijk tamelijk wanhopig over mijn mogelijkheden om de kost te verdienen. En dan konden mensen wel zeggen: het gaat er niet om wat je hebt of wat je verdient maar om wie je bent. Maar dat klinkt pas oprecht als de middelen erbij geleverd worden. En dat is precies wat een basisinkomen doet.

Dus als ik mezelf voorstander noem van de invoering van een basisinkomen, heb ik daarvoor mijn eigen motieven. Het gaat mij bijvoorbeeld niet, zoals bij anderen, om het realiseren van een grotere gelijkheid. Dat vind ik zeker nastrevenswaardig, maar invoering van een basisinkomen zou daar niet voor kunnen zorgen. De één zou namelijk zijn basisinkomen beschouwen als niet meer dan een beginnetje en dat met al dan niet hard werken fors willen aanvullen. De ander zou ermee tevreden zijn en zijn tijd besteden aan kunst of luieren of tuinieren. Per saldo houd je op die manier grote verschillen.

Het zou mij ook niet gaan om een antwoord op de robotisering, dat wil zeggen de door sommigen aangekondigde verdringing van menselijke arbeid door robots en computers. Want weer andere deskundigen menen dat wij in het Westen op grote schaal arbeidskrachten te kort gaan komen, een argument dat op dit moment een rol speelt bij de massale toelating van migranten.

Het zou mij wél gaan om de mogelijkheid om een innerlijk te kunnen bewaren dat niet geheel exploitabel is. Dat je niet, zoals de liturgie van de Joodse Hoge Feestdagen zo mooi zegt, ‘je ziel hoeft te verkopen voor brood’. Dat je de keuze zou kunnen maken van de dichter Mustafa Stitou: “Het liefste zou ik de hele dag lezen, nadenken, schrijven over wat het is…ik wilde bijna zeggen: om mens te zijn…maar ik bedoel: om déze mens te zijn”. Precies dat waar Joost Zwagerman misschien wel wanhopig naar op zoek was.

In een interview vertelt Stitou dat hij kunst en vliegwerk moet verrichten om voor zichzelf die ruimte in stand te houden. Dat hij geen gezin hoeft te onderhouden en weinig nodig heeft, maar zich toch steeds voor zijn keuze moet verantwoorden. Misschien is een basisinkomen precies dát: een breuk met het economistische denken dat achter die verantwoordingsdruk schuil gaat.

Zie ook De dominante economie, Het nut van geschiedenis en Baan kwijt

vrijdag 11 september 2015

Levinas zoals ik hem begrijp


Bondskanselier Merkel moet oppassen dat ze niet te ver voor de troepen uit loopt. Maar verder heeft het wel wat dat er zoveel mensen te hulp schieten. Vrijwilligers die brood uitdelen aan vluchtelingen bij grensovergangen, artsen en vertalers die vluchtelingen verwelkomen in Duitse asielzoekerscentra, gemeenten die extra opvang improviseren.

Tenminste, zolang het niet simplistisch ideologisch wordt in de zin van: laat iedereen hier komen zodat er eindelijk mondiale gerechtigheid is. Het spijt me, maar daar geloof ik niet in. Maar zo is het ook niet, ik denk dat de meeste mensen helpen omdat ze de ellende van de vluchtelingen niet kunnen aanzien, en dat lijkt me een mooie motivatie.

Zoals voormalig Kamerlid Jacques de Milliano, onlangs geïnterviewd in NRC, ooit gemotiveerd werd arts te worden omdat het concrete leed van individuen hem wat doet: “De essentie van het arts zijn is echt iets voor die éne persoon te betekenen. Op het slagveld of in de spreekkamer, dat maakt niet uit.”

Voor De Milliano bleef het daar niet bij, hij wilde goed doen op grotere schaal en richtte met anderen Artsen zonder Grenzen Nederland op en heeft daarmee veel goede dingen gedaan op meer structurele wijze. Wel sloop daar geleidelijk het simplistisch ideologische naar binnen, in die zin dat hij op een gegeven moment zijn taak opvatte als: altijd voor iedereen op de hele wereld klaarstaan. Daar wordt wat mij betreft ideologie onprettig en megalomaan.

Gelukkig voor De Milliano zelf ook. De arts zonder grenzen moest vervolgens leren zijn eigen grenzen weer te trekken. Hij werd huisarts in Haarlem. “De huisartsenpraktijk was een reset. Ik moest op adem komen, leren met mijn hoofd op één plek te zijn.”

Voor de filosoof Paul van Tongeren, in Trouw in gesprek met de ethica Ingrid Robeyns, werpt de huidige vluchtelingencrisis het probleem op: waarom doe ik niets, terwijl ik vind dat ik wel iets moet doen. Dat is namelijk “moreel gezien het juiste”. Robeyns meent dat dat komt omdat je anderen daarbij nodig hebt. Zolang mensen om je heen niets doen moet het allemaal uit jezelf komen en dat is te veel gevraagd.

Nu is, denk ik, dat laatste niet helemaal het geval, er zijn immers allerlei groepen van vrijwilligers actief. Daar kun je je zo bij aansluiten. Maar goed, Paul van Tongeren komt daar niet toe. Hij herhaalt dat actie voor de vluchtelingen het enige juiste zou zijn en constateert vervolgens: “Mijn probleem is dat ik het toch niet doe.”

Ik zou zeggen: Van Tongerens probleem is eerder dat hij spreekt over ‘hét moreel juiste antwoord’, alsof er maar één morele positie mogelijk is. Dat lijkt mij zijn eigenlijke probleem te zijn. Want zo eenduidig en klip en klaar liggen de zaken niet, zoals ook al kan blijken uit het verhaal van De Milliano. Van Tongerens uitspraak vertrekt vanuit de gedachte dat je verantwoordelijkheid oneindig is: die betreft elk ander mens, altijd, waar ook op aarde.

Ik vind dat aanvechtbaar. Ik houd staande dat het draaiend houden van een fatsoenlijke democratische en tolerante samenleving zoals wij die hebben net zo goed een belangrijke waarde belichaamt. En dat we daar heel hard mensen voor nodig hebben die met hun hoofd op één plek zijn.

Wat krijgen we nou, hoor ik mensen denken, hoe rijm ik dat met mijn favoriete filosoof Levinas? Die is toch van de oneindige verantwoordelijkheid?

Inderdaad, dat is zo volgens de interpretatie waarmee Levinas in Nederland populair is geworden en die eigenlijk niets anders is dan een voortzetting van Christelijke opvattingen met Joodse middelen. Inclusief een oneindig schuldgevoel. En, eerlijk is eerlijk, de late Levinas zelf geeft alle aanleiding voor deze interpretatie, via concepten als ‘plaatsvervangend lijden’ en ‘onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid voor iedere ander’.

Maar dat is niet mijn Levinas. Want mijn Levinas is die van zijn vroegere boeken, tot en met De totaliteit en het Oneindige. Daarin komen ook de Ander en verantwoordelijkheid en oneindigheid voor. Maar die hebben daar nog niet de kleur van de universeel geldende latere claims die zo goed aansluiten bij de Christelijke gedachtenwereld.

In die vroege en middenperiode moet oneindige verantwoordelijkheid niet opgevat worden als altijd geldig, overal, en ten aanzien van iedereen. Maar eerder in de zin waarin de filosoof Derrida later een van zijn kernpunten verwoordt: als het optreden van het buitengewone (het oneindige) in het gewone (het eindige). En dat hoeft geen eeuwigheid te duren en niet iedereen te betreffen. Dat kan slaan op een moment, in de interactie met één andere persoon. Daarna neemt de eindigheid het weer over, tot er een nieuwe inslag van oneindigheid is enzovoorts en zo verder. Met díe Levinas kan ik wat. En ik denk De Milliano ook.

In de afwijzing van de latere Levinas sta ik niet alleen. Veel weldenkende mensen wijzen diens positie af als onmogelijk radicaal en veeleisend, dus om dezelfde redenen als waarom het Christendom voor veel mensen onhoudbaar bleek te zijn. Trouwens, ook Vluchtelingenwerk Nederland adviseert geen radicale oplossingen en moedigt mensen niet aan om een vluchteling in huis te nemen.

Maar vreemd genoeg is de aandacht voor de zoveel minder radicale, maar wel levensvatbaardere Levinas uit de vroege en middenperiode schaars. Het is mede te danken aan de Leuvense filosoof Rudi Visker dat we goed inzicht hebben in die verdienstelijke variant van Levinas.

Zie ook De Levinas van de verplichtingen‘De mens’ en Kiest Trouw voor de brave Levinas?

donderdag 3 september 2015

Compassie of competitie


Trouw opende afgelopen maandag de krant met een artikel van Marli Huijer, onder de titel: “Stel het je voor: je vecht om lucht in een koelwagen”. Bij mij bracht dit de volgende reactie teweeg: vóórdat ik me van alles laat aanpraten naar aanleiding van de vluchtelingencrisis wil ik dit soort aansporingen en aanmaningen eerst eens goed tegen het licht houden.

In het artikel van Huijer kom ik onder meer de volgende, al dan niet met elkaar samenhangende, aansporingen tegen: voel de nabijheid van de vluchtelingen; bedenk dat je het zelf had kunnen zijn, maak jezelf een voorstelling van de situatie; identificeer je met de vluchtelingen. Onderstaand ga ik voor mezelf na wat ik van elk van die aansporingen vind.

1. Voel de nabijheid. “Die vrachtwagen had ook bij ons om de hoek op de snelweg kunnen staan. Oostenrijk, dat is Europese grond. Die nabijheid zorgt ervoor dat we nóg meer op onze verantwoordelijkheid worden aangesproken. Onze betrokkenheid wordt vergroot. We realiseren ons: we hadden het ook zelf kunnen zijn.” Deze passage  volgt op de vaststelling door Huijer dat we al eerder geschokt waren door berichten over de boten en andere drama’s die zich buíten het Europese vasteland afspeelden.

Ik ben het wel met Huijer eens dat fysieke nabijheid van ellende je sterker raakt dan wanneer het verder weg is. Merk daarbij wel op dat een dergelijke constatering ook de andere kant op werkt: hoe verder weg het leed, hoe minder we worden aangesproken op onze verantwoordelijkheid. Er is dus geen sprake van absolute verantwoordelijkheid aan onze kant voor vluchtelingen, nabijheid telt.

Verder, als je het over nabijheid hebt als een factor die meetelt, dan impliceert dat meteen ook culturele nabijheid. Die gaat dan ook meetellen. En die kan, hoe consequent, ook weer twee kanten op werken: we zitten niet te wachten op meer import van Islamitisch fundamentalisme of antisemitisme. Maar misschien wel op kritische, mondige Midden-oosterse burgers die de achterlijkheid van hun regeringen beu zijn.

2. Bedenk dat je het zelf kunt zijn. “Niemand wil het zich voorstellen om als vluchteling in een vrachtwagen te stikken, maar je moet het je wel voorstellen…We realiseren ons: we hadden het ook zelf kunnen zijn.”

In deze motivering om ons een voorstelling te maken van wat vluchtelingen meemaken  klinkt een zeker besef van wederkerigheid en welbegrepen eigenbelang door. Zoiets van: ook wíj kunnen nog wel eens in een dergelijke beklagenswaardige situatie terecht komen. Als we nu hén helpen, mogen we hopen dat we dan ook door anderen geholpen zullen worden. Niets mis mee trouwens, met die gedachte.

3. Identificeer je met de vluchtelingen: “We kunnen ons met die ander identificeren. Dat we compassie met de ander kunnen hebben, komt daaruit voort; we lijken op elkaar”.

Dat is waar, denk ik: wanneer je jezelf herkent in een ander kán dat compassie wekken. Maar, zoals de filosoof René Girard onvermoeibaar blijft benadrukken, de ander herkennen als jezelf kan ook de competitie wekken en de mimetische begeerte: ik wil dezelfde spullen en veiligheid als de ander, of juist beslist de onveiligheid die een ander beleeft voor mezelf vermijden. Goed werkende spiegelneuronen werken twee kanten op: het kan tot wedijver leiden en afscherming van wat de ander van jou wil; en het kan tot compassie leiden.

Deze constatering sluit aan bij de twee kampen die Huijer in Nederland ziet ontstaan. Het ene kamp wordt gedreven door compassie en wil helpen maar weet niet hoe. Het andere kamp is bang om overvleugeld te worden door wat er op ons af komt. “Het is aan de politiek om daar iets mee te doen”, zegt Huijer dan. Die laatste gedachte vind ik misschien wel de meest overtuigende, maar ook de minst opzienbarende.

De andere gedachten van Huijer laten me, na bovenstaande weging ervan, eerder achter in een staat van ethische verwarring, gekoppeld aan het onprettige gevoel enigszins moralistisch te zijn toegesproken.

Gelukkig lijkt de Europese politiek, met de gezamelijke initiatieven van Duitsland, Engeland en Frankrijk van de afgelopen week, nu enigszins in beweging te komen. Dat er daarnaast zoveel, al dan niet door spiegelneuronen gedreven, spontane opvang plaats vindt, is een goede zaak – denk ik.

Zie ook Levinas en empathie en Met universele waarden kom je niet ver