maandag 28 april 2008

Het Zelfde en het Andere


Het Zelfde en het Andere kunnen niet opgenomen worden in een kennis die hen omvat.

En nog zo een:
De metafysica, de transcendentie, de ontvangst van het Andere door het Zelfde, van de Ander door Mij, geschiedt concreet als het ter discussie stellen van het Zelfde door het Andere, dat wil zeggen als ethiek die de kritische essentie van het weten vervult.

Kan het abstracter?
Ja, bij Levinas kan het nog veel abstracter. Maar leuker is het om te wijzen op een wetenschappelijke bevinding waarin wat Levinas beschrijft ineens heel concreet wordt. Daaruit blijkt dat Levinas zich weet te redden met eeuwenoude, aan Plato ontleende begrippen om iets uit te drukken wat een wetenschappelijk experiment ons nu in begrijpelijke termen kan duidelijk maken.

De bevinding is afkomstig van een neurologisch experiment waar de NRC onlangs melding van maakte. Daaruit blijkt dat de hersencellen waarmee we over onszelf denken dezelfde zijn als die we gebruiken om na te denken over mensen die op ons lijken. Over mensen die niet op ons lijken denken we na met een ander gebied in het brein.

Weerbarstige Platoonse termen als het Zelfde en het Andere blijken dus in aanvaardbare gedaante terug te komen in neurologische onderzoeken. En dat tot in de varianten van de gekozen woorden toe.

Het kan onnodig abstract lijken dat Levinas spreekt over het Zelfde en het Andere in plaats van over het Zelf en de Ander. Maar goed bekeken gebeurt dat in de uitkomst van het experiment ook. De cruciale onderscheiding die er te maken is blijkt niet zo zeer te liggen tussen mij zelf en de ander, als wel tussen mij en degenen die op mij lijken - dus hetzelfde - enerzijds, en de rest - het andere - anderzijds. Dus juist de meest abstracte formulering sluit aan bij de bevindingen van het neurologische experiment.

Dit is op zichzelf interessant. Maar daarnaast heeft het gevolgen voor de wijze waarop we Levinas interpreteren. De bevindingen bieden aanknopingspunten voor een interpretatie van de Ander als staande voor zeker niet iedere andere mens. Want daarbij horen mensen die voelen als gelijken. Het gaat eerder om anderen die, op een bepaald moment, voelen als werkelijk anders en dan heb je al te maken met een selectie binnen de hele groep van anderen.

Daar wil ik nog aan toe voegen dat ook de confrontatie met die andere anderen niet altijd tot de ontmoeting leidt met de Ander zoals Levinas hem bedoelt. Dat houdt iets onvoorspelbaars.

donderdag 17 april 2008

Angst moet mogen


In het debat over immigratie en de reacties daarop mengen zich regelmatig stemmen die erop wijzen dat er sprake is van angst. Bijvoorbeeld voor inkomen, concurrentie op de arbeidsmarkt en terrorisme. En die het vanzelfsprekend vinden dat dat verkeerd is, angst is voor hen een vies woord. Dat blijkt uit de afkeurende toon waarin zij verklaren dat sommige politici inspelen op de angst en onzekerheid van burgers, kortom op de ‘onderbuik’.

Ik noem dat maar even de ‘heroïsche stemmen’, zoals van Doekle Terpstra en Dirk Verhofstadt. Ik moet ook denken aan Judith Butler die laatst in De Balie op strenge manier van zichzelf eiste dat ze open staat voor de multiculturele samenleving ook al wordt ze als lesbische vrouw door veel Moslims niet geaccepteerd. Pieter Pekelharing stelde daar nuchter tegenover dat een heleboel mensen zich gewoon eerst veilig moeten voelen voordat ze zich open kunnen stellen.

De heroïsche stemmen lijken geen weet te hebben van de angst en als dat wel zo is dan is het toch eigenlijk iets om jezelf overheen te zetten. Angst wordt je vooral aangepraat en door zindelijk na te denken kun je je daarvan bevrijden. Het kan niet anders of het achterliggende mensbeeld dat zij hanteren is dat van de autonome, soevereine mens die uiteindelijk zichzelf volledig in de hand heeft als hij daar maar zijn best voor doet.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik weleens jaloers kan zijn op die psychisch sterke mensen. Goed zijn is een kwestie van goed denken. Ik herken mezelf meer in een bestaan dat af en toe schrikachtig is. Levinas geeft daarvan een beschrijving in zijn uitwerking van wat hij noemt het il-y-a: de beleving van de wereld als ijzingwekkend onverschillig en leeg.

Maar daar begint ook mijn twijfel over de effecten van die psychische kracht, in ieder geval als die in het debat als norm gaat gelden voor iedereen. Want er zijn naar mijn gevoel veel meer mensen die net als ik deep down last hebben van verveling en bestaansangst, noem het maar de onderbuik. Naar mijn idee moet daar vrijuit over gepraat kunnen worden zonder dat de angst en de onderbuik weggezet worden als zwaktes die overwonnen moeten worden door eigen inspanning. Want dan zou de onderbuik weleens ondergronds kunnen gaan en op een onverwachts moment openbreken.

Zie ook Angst is normaal

vrijdag 11 april 2008

Wie roept de noodtoestand uit?


Wat hebben Jack Welch, generaal Musharraf en bisschop Eijk met elkaar gemeen?
Het antwoord is: een voorliefde voor de noodtoestand, bij voorkeur door henzelf uitgeroepen.

Jack Welch heeft General Electric groot gemaakt door het permanent in stand houden van een crisissfeer. Voortdurende hoogspanning en topprestaties waren geboden. Daarbij paste het jaarlijkse ontslag van de tien procent slechtste werknemers en een extra beloning voor de twintig procent beste werknemers.

Musharraf riep in november 2007, toen hij dreigde een nederlaag te lijden in de presidentsverkiezingen, de noodtoestand uit. De spelregels van de democratie stonden op dat moment zijn aspiraties in de weg.

Bisschop Eijk reorganiseert op dit moment de staf van zijn aartsbisdom met straffe hand. Met een beroep op het dreigende faillissement van zijn organisatie zet hij oudgedienden eruit en creëert hij een nieuwe staf met mensen van zijn eigen keuze.

Wat is het gemeenschappelijke in deze omarming van de noodtoestand?
Ik denk dat de drie met elkaar gemeen hebben dat ze weinig plezier hebben in en waarde hechten aan werkelijk vrije en gelijkwaardige interactie met “hun” mensen. Want voor Musharraf zou dat weleens kunnen betekenen dat hij de politieke macht moet delen of kwijt raakt. En voor bisschop Eijk dat leken zich gaan bemoeien met de waarheid. En voor Jack Welch dat moeizame gesprekken in de plaats zouden komen van heldere orders.

Maar wat vinden wij – burgers, leken en gewone medewerkers – daar dan van? Gaan wij zomaar akkoord met het uitroepen van de noodtoestand, met alle gevolgen van dien? Weinigen van ons zullen betwisten dat de noodtoestand wel eens nodig kan zijn. Maar wie mag hem uitroepen en met welk motief? Ik denk dat het zaak is om leiders daarin kritisch te volgen. We mogen niet de dupe zijn van ten onrechte uitgeroepen noodtoestanden.

Nu worden wij in Nederland niet door ieder type noodtoestand evenzeer bedreigd.
Over de politieke noodtoestand zoals Musharraf die uitriep zal in Nederland op dit moment niemand zich druk hoeven te maken. Dat soort politiek is ver van ons bed en zal dat hopelijk nog lang blijven.

Wat bisschop Eijk betreft is het goed mogelijk om in zijn gescherm met de financiële noodtoestand de echo te horen van de afkondiging van nog een andere noodtoestand: die van de ziel. Vele eeuwen lang is aan de mensen verteld dat het verkeerd met hen zou aflopen als ze Jezus niet als Verlosser aannamen. Het zou mij niets verbazen als Eijk naar die gedachte terug wil. Maar de kans dat we ons in Nederland massaal die boodschap laten aanpraten lijkt me niet groot, dus ook van bisschop Eijk hoeven we niet wakker te liggen.

Anders ligt het met het type noodtoestand à la Jack Welch. Ik denk dat wij ons daarvan veel meer laten aanpraten dan nodig is. Door verwijzing naar een permanente struggle for life of door een beroep op onze angst voor karakterzwakte laten wij ons opsluiten in een straf arbeidsregime en ontzeggen we onszelf een meer ontspannen bestaan. Het is zoals de filosoof/manager Eric Bolle zegt: we zouden ons niet van de wijs moeten laten brengen door managers die té graag doen alsof de middelen schaars zijn. We moeten beginnen besluiten te nemen vanuit een besef van overvloed: er is genoeg voor iedereen.

Dat hoeft werkelijk het besef niet weg te nemen dat er kritieke situaties kunnen bestaan, ook in het organisatieleven. Maar als de noodtoestand als regel instrumenteel ingezet wordt dan klopt er iets niet. Daarop duidt de wanverhouding tussen de ongekende welvaart waarin we leven en de opgejaagdheid van het bestaan van velen. De vraag is dus: wie mag ons opjagen, en wie vooral niet? Zie ook Het Rijnsaksisch-Angellandse model en Van groot naar klein en terug