donderdag 24 januari 2019

Isolement en resonantie


Artikelen uit tijdschriften en kranten die me interesseren knip ik uit en bewaar ik. Soms, als ik een stapeltje daarvan nader ga bekijken, springt er zo maar een rode draad uit naar voren, die mij duidelijk maakt dat op dat moment een bepaald onderwerp kennelijk actueel is voor me.

Zo’n patroon zat er onmiskenbaar in de oogst van vorige week. In al de verzamelde artikelen kwam wel het woord ‘isolement’, of een equivalent daarvan, voor. Al dan niet in combinatie met juist een bevríjding uit isolement, wat ik nu even samenvat met het woord ‘resonantie’, maar wat ook wel aangeduid wordt met ‘contact’ of ‘intimiteit’.

Ik loop even kort de artikelen door waarover het gaat.

De schrijfster Olivia Laing stelt dat wij mensen in deze tijd constant verlangen naar aandacht, maar tegelijkertijd doodsbang zijn voor écht contact. We koesteren volgens haar immers een geïdealiseerd zelfbeeld, de fantasie van een solide ik. De prijs voor échte intimiteit is dat je die onvolwassen zelfidealisering opgeeft. En dat is voor velen een stap te ver.

Schrijfster en filosofe Marilynne Robinson, in Nederland vanwege de Nexus-conferentie, meent dat ‘het ideologische denken’ lang na communisme en fascisme onze hersenen nog in de greep heeft. Ze bedoelt daarmee dat veel mensen vastgedraaid zitten in hun eigen abstracte wereldbeeld, en blind worden voor alles wat daar niet mee strookt. De pragmatist William James leert haar dat onze kennis van de werkelijkheid altijd onvolledig zal zijn, waardoor je open en ontvankelijk moet zijn voor de wereld. En voor de ander, die een mysterieus innerlijk leven heeft dat je nooit zult kennen.

De historicus Timothy Snyder maakt zich zorgen over Facebook, omdat dat medium mensen opsluit in hun eigen bubble en hun eigen gelijk. Als je daarentegen iemand in eigen persoon ziet, kun je je nog eens laten overtuigen tot iets anders.

Psychiater Dirk de Wachter stelt vast dat het grote publiek en zijn patiënten eigenlijk dezelfde problemen verwoorden, namelijk relationele instabiliteit, hardnekkige gevoelens van eenzaamheid, leegte en zinloosheid. “Mijn oplossingen voor de wereld zitten in engagement, zorg en verbinding.”

Hogeschooldocent Bert van den Bergh doet onderzoek naar het massaal optreden van depressies. Hij omschrijft depressie als een existentieel isolement. “De wereld resoneert niet meer, ze geeft geen antwoord. Depressie is dus geen stemmingsstoornis, maar een afstemmingsstoornis. In mijn proefschrift laat ik zien dat afstemming in deze neoliberale samenleving ook helemaal niet gewenst is. Je moet autonoom zijn en flexibel en voortdurend concurreren met anderen.”

Mag ik concluderen dat het thema isolement niet alleen voor mij relevant is, maar voor veel meer mensen in de samenleving? En dat de Franse schrijver Michel Houellebecq dat, op de voor hem kenmerkende grauwe wijze, samenvat als hij zich afvraagt of we zijn gezwicht voor de illusie van de individuele vrijheid, “de illusie van het vrije leven, de oneindige mogelijkheden? De jaren zestig. We hebben ons erin geschikt, we hebben ons erdoor laten vernietigen – en sindsdien lijden we”.

De actualiteit van het onderwerp is in mijn geval mede gewekt door het feit dat ik me de afgelopen tijd met de Amerikaanse pragmatistische filosoof John Dewey heb bezig gehouden. Opmerkelijk genoeg ging dat over een op zich misschien dor onderwerp, namelijk de manier waarop wij kennis verzamelen en leren. Maar ik zie mezelf een aantal aspecten daarvan in mijn verhaal over John Dewey samenvatten onder de volgende titels:

‘Het serieus nemen van ervaring’
‘Kennis vloeit voort uit interactie’
‘Terughoudend met generalisaties’.

Zie wat hier gebeurt. Ik lees bij Dewey over kennisleer, maar de thema’s die tevoorschijn komen lijken wel antwoorden te zijn op de existentiële problemen van het isolement waar dit stukje mee begon. Nu staat Dewey bekend als een eigenzinnige denker op het vlak van de kennisleer. Betekent dit dat er misschien een relatie is tussen de manier waarop wij standaard geleerd krijgen wat geldige kennis is, en onze maatschappelijke kwalen? En dat Dewey probeert pleisters op die wonden te plakken?

Wat we standaard geleerd krijgen zou je, kort door de bocht, als volgt kunnen samenvatten: onze kennisverwerving verloopt door het systematisch inzetten van dualismen, zoals wereld tegenover geest, objectief versus subjectief, theorie versus praktijk, beleids-en denkwerk tegenover uitvoerend werk. Op die manier zijn we voortdurend bezig met het aanbrengen van scheidingen in onze leef- en actiegebieden. Dat splitsingswerk is in ons kenproces tot tweede natuur is geworden.

Wat ik van Dewey opsteek als het over kennen gaat is wat ik noem de opvatting van de wereld ‘als een ademend geheel’. Doordat Dewey weigert mee te gaan – op een overigens beslist niet zweverige manier – in de traditionele tegenover-elkaar-stelling van wereld en geest, verliezen ook andere onderscheidingen, zoals tussen objectief en subjectief en theorie en praktijk, hun scherpte. Iedere kenuitspraak wordt door Dewey opgevat als gedaan vanuit een bepaalde interactie in een bepaalde situatie. Daarin zijn wereld en mens op vaak onontwarbare manier met elkaar verknoopt.

Terug naar mijn vraag: zouden de isolementsgevoelens op het sociale vlak er niet regelrecht mee te maken kunnen hebben dat we gewend zijn om die scheidingen voortdurend juist wél te maken? Het zou goed kunnen, denk ik, dat we daarom de wereld niet meer horen en voelen resoneren. Resonantie is zo bezien het tegendeel van isolement en vervreemding.

‘Resonantie’ is het favoriete woord van de denker Hartmut Rosa als hij aangeeft waar wij massaal behoefte aan hebben. “Resonantie betekent juist dat je wél geraakt wordt door de wereld. Ze komt alleen tot stand als je de wereld geen zin hoeft te geven, maar als je de ervaring opdoet dat de wereld zelf zinvol is. Alleen dan kan de wereld tot je spreken. Als we zelf die zin geven, blijft de wereld stom.”

Zie ook Taylor, Levinas en de leegte

vrijdag 18 januari 2019

Door de ogen van Levinas


Rispa was een bijvrouw van koning Saul. Haar naam duikt pas op in het bijbelboek Samuel als Saul al overleden is, en haar stiefzoon, Sauls zoon Isboset met de jonge David strijdt om de troon. David wint de strijd en na een tijd krijgt hij een verzoek van de Gibeonieten, een bevolkingsgroep onder zijn gezag. De Gibeonieten hadden nog iets te wreken op Saul, en nu diens dynastie het onderspit heeft gedolven, vragen ze David of ze hun wraaklust mogen stillen op zeven van Sauls nakomelingen, waaronder twee eigen kinderen van Rispa. David vindt dat bestuurlijk gezien een goede zaak en levert hen uit aan de Gibeonieten, die hen vervolgens ophangen. Zo raakt Rispa behalve haar echtgenoot en haar maatschappelijke positie als bijvrouw van de koning ook haar zonen kwijt.

Maar nu komt ze in verzet. Ze spreidt een kleed uit, ergens op de rotsachtige bodem bij de galgen, en blijft van de lente tot de herfst op die plek slapen, vlak naast de rottende lijken. Ze levert gevecht met een stok tegen de wilde dieren en de aasgieren die op de lijken afkomen, en houdt dat maanden vol.

Als koning David ter ore komt waar Rispa mee bezig is, komt hij tot inkeer. Hij laat alle dode lichamen alsnog een eervolle laatste rustplaats geven.

De theoloog Alain Verheij zegt naar aanleiding van dit verhaal: “De strijd die Rispa heeft geleverd, was er een op het allerhoogste niveau, tegen de allerhoogste prijs en vanuit de allerzwakste positie. Toch heeft ze de koning ermee van gedachten laten veranderen en is haar verhaal uiteindelijk in de Bijbel terechtgekomen. Tegen alle machtsverhoudingen en waarschijnlijkheid in hebben de kroniekschrijvers van het koningshuis van David de dissidente daden van Rispa opgetekend. Omdat zij degene was die in haar recht stond.”

Dit verhaal was op de Crescasavond ‘Door de ogen van Levinas’ het uitgangspunt voor mijn presentatie van de filosoof Emmanuel Levinas. Immers, aan de kant van de figuur van koning David in het verhaal zou je denkschaamte kunnen vermoeden. Dat wil zeggen: verlegenheid met zijn eigen opvattingen van goed bestuur. En precies dat verschijnsel van denkschaamte staat wat mij betreft centraal bij Levinas.

Met een beetje goede wil kun je meer plaatsen in Tenach, de Hebreeuwse Bijbel, ontdekken waar sprake is van een dergelijke plotselinge bewustwording voor wat een ander doormaakt, juist door jouw goedbedoelde opvattingen.

Bijvoorbeeld in het verhaal van Job. Als Job geslagen wordt met het verlies van zijn kinderen, van zijn bezit, van zijn vee, dan wordt hij bestookt met goede raad van vrienden die het oprecht goed met hem menen. Hij moet berouw doen, zich in de orde voegen, vertellen ze hem.

Geen vriend die doorheeft dat Job met iets anders worstelt: de onrechtvaardigheid van dat alles. Wie het wél doorheeft is de auteur van het verhaal. Die vertoont een gevoeligheid die de ontoereikendheid beseft van de conventionele en traditionele, dus kenbare en universele cliché antwoorden, hoe doordacht ze ook zijn. Hij laat de mismatch tussen alle goed bedoelde adviezen en Jobs eenzaamheid gewoon bestaan, de bedachte ideeën rijmen niet met Jobs situatie. Die situatie is ongerijmd, en de auteur weet dat.

De stelling die ik daaraan koppel is dat deze gevoeligheid iets bijzonders is van de Hebreeuwse Bijbel, en dat je die niet terugvindt in veel gangbare ethische recepten zoals de Gulden Leefregel (‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’) of de categorische imperatief (‘weeg bij je handelingen af of je zou willen dat het motief dat jij hebt voor je handelen tot een algemene wet gemaakt zou worden’).

Belangrijke kenmerken van die gangbare ethische recepten zijn: universele geldigheid en inbedding in een redelijke, kenbare orde. Denkschaamte heeft die kenmerken niet, het is een fenomeen dat soms optreedt en soms niet, bij sommigen wel en bij anderen niet. Daarmee krijgt het verschijnsel iets ongerijmds en weerbarstigs, en is het vanuit de gangbare recepten niet altijd te begrijpen.

Dat laatste geldt op gelijke wijze voor de filosofie van Levinas, en dat is niet geheel toevallig: hij heeft zich laten inspireren door Tenach. Dáár heeft Levinas de gevoeligheid vandaan, die hem leidt tot de ongerijmdheid van de denkschaamte. Denk ik.

Zie ook Parrèsia

donderdag 3 januari 2019

Links klaar


“Links – klaar”, zegt een heldere, geruststellende vrouwenstem als ik mijn linker gehoorapparaatje heb ingedaan. Met daarna hetzelfde tafereel voor de rechterkant.

Het verbaast me, maar de geruststellende werking is er iedere morgen opnieuw. Kennelijk werkt dat, ook als ik weet dat niemand zich daadwerkelijk tot mij richt, en zelfs dat het mogelijk een kunstmatige stem is.

Die constatering maakt dat ik me wel iets voor kan stellen bij de verhalen over zorgrobots die in de toekomst allerlei ondersteunende handelingen kunnen verrichten, tot tevredenheid van de cliënten.

Kennelijk laten we ons graag voor de gek houden. We zijn zodanig geprogrammeerd, dat louter bepaalde klanken of bepaalde tot ons gerichte acties de suggestie van echtheid kunnen opwekken, en daarmee de gevoelens en reacties die horen bij de lijfelijke nabijheid van een levend mens van vlees en bloed.

Zoals mensen een telefoongesprek kunnen voeren met brede armgebaren en heftige gelaatsuitdrukkingen. Die expressies hebben geen enkele communicatieve functie meer, omdat de telefonische gesprekspartner ze niet kan zien. Dat soort programmering leeft blijkbaar stug voort in ons, en maakt ons ontvankelijk voor aandacht die apparaten en robots aan ons besteden.

Ik vraag me wel eens af hoelang die programmering bij ons zal standhouden. Gaat de mensheid, eenmaal gewend aan telefoons en robots, die misschien verliezen?

Zie ook Lenzen