donderdag 28 juli 2016

Mensen en wetmatigheden


Er zullen en moeten wetmatigheden gevonden worden!

Dat is de strekking van een aantal recente berichten over onderzoek op het terrein van psychologie en sociologie. Met enige zorg wordt daar constateerd dat resultaten van een onderzoek bij een herhaal-(‘replicatie’-)onderzoek vaak niet bevestigd, of zelfs tegengesproken worden. Omdat dat ‘natuurlijk niet kan’ worden nu initiatieven genomen, onder andere door onderzoeksfinancier NWO, om herhaalonderzoek op een meer systematische en degelijke manier op te zetten. Want het kan toch niet zo zijn dat wetmatigheden ontbreken.

De gedachte is: als wetmatigheden te vinden zijn in de natuurwetenschappen, dan moet dat ook kunnen in de sociale wetenschappen. Of concreet voor dit NWO-initiatief, in het gezondheidsonderzoek en de zorginnovatie. Zo niet, dan krijg je statusverschil tussen natuur- en sociale wetenschappers, en dan kan ook zo maar de financiering in gevaar komen.

Toch is het wat mij betreft serieus de vraag of dat moet kunnen. Het is niet voor niets dat, waar de mens niet als fysiek object maar als denkend en voelend wezen onderwerp van onderzoek is, de resultaten zich zo slecht voegen naar die wens van vastigheid en grijpbaarheid. Mensen blijken, in ieder geval op het vlak van hun verlangens en opvattingen, veel minder naar wetmatigheden te luisteren dan het wetenschappelijke model voorschrijft. Dat model is daar misschien dus maar heel beperkt te gebruiken.

Ik merk dat in mijn workshop over het verschijnsel ‘denkschaamte’. De onuitgesproken verwachting van veel deelnemers is dat, als een dergelijk verschijnsel onderwerp van gesprek is, het moet gaan over iets dat op wetmatige en dus enigszins voorspelbare manier optreedt.

Probleem: dat is niet het geval. Denkschaamte blijkt bij sommige mensen wel op te treden en bij anderen niet, en in gelijksoortige situaties soms wel en soms niet. De intuïtieve reactie van veel mensen is dan: maar dan kun je dat verschijnsel niet serieus nemen. Terwijl tijdens de workshop feitelijke optredens van het verschijnsel uitgebreid aan de orde zijn geweest. Maar kennelijk geldt voor ons iets pas als waarheid als het universeel en generiek is. Daar speelt de gangbare wetenschapsopvatting ons parten, die onthoudt ons een belangrijk stuk werkelijkheid.

Echt schrijnend wordt deze ondeugdelijke opvatting van wetenschap waar geprobeerd wordt ze toe te passen in de zogenaamde toegepaste sociale wetenschappen. Over het algemeen is in die gevallen de wetenschappelijke inspiratie herkenbaar aan veelvuldige opstelling van lijsten met evidence based normen die handvatten moeten bieden voor praktijken.

Denk aan organisaties, het object van de sociale wetenschap die organisatiekunde heet. Daar bestaat de neiging om op objectiverende manier te spreken over kennistekorten of competentietekorten van medewerkers. Het antwoord daarop wordt vervolgens steevast gezocht in wetenschappelijk onderbouwde standaard trainingen en formele leerprocessen. Terwijl, zoals Arets en Heijnen zeggen in Kostbaar misverstand, de oorzaken van wanprestatie vaak lokaal zijn en gelegen in ineffectieve processen en onduidelijke taken. Als er inderdaad door medewerkers geleerd zou moeten worden, kan dat dus niet anders zijn dan contextgebonden. Dat wil zeggen in het werk zelf en niet via in het laboratorium ontwikkelde standaarden.

Een ander voorbeeld bieden praktijken in de zorg. Daar zijn de evidence based normen op grote schaal, al dan niet onder druk van de Inspectie, gegoten in de vorm van afvinklijsten. Voor zover het medisch-fysieke handelingen betreft mag je blij zijn dat dat werkt. Maar uitbreiding van dat protocol-denken naar alle andere dimensies van passende zorg is niet minder dan een ramp. Psychosociale, maatschappelijke en existentiële zorgvragen laten zich niet reduceren tot wetmatigheden en meetbare resultaten.

Wat wetmatigheidsdenken doet is: het reduceren van een veelkleurige werkelijkheid tot de one-size-fits-all gedachte. En inderdaad, op het vlak van de natuurwetenschap kan dat er elegant uitzien. Niet voor niets blijft daar de éne ‘theorie van alles’ een richtinggevend ideaal. Maar zoals veel ellende in organisaties en verpleeghuizen laat zien, op het vlak van de sociale wetenschappen is het rampzalig. De genoemde reductie stuit daar op ménsen, en die roepen keihard ‘Nee!’.

Maar als je aan universele wetmatigheden gaat tornen, wat blijft er dan over? We willen toch houvast? Dat zijn terechte vragen, maar de echte grote vraag is toch of de bewijskracht van de contraproductiviteit van het wetmatigheidsdenken op sociaal gebied niet overstelpend groot is. En of het dús niet wetenschappelijker is om die indicaties serieus te nemen en dús te breken met de vooronderstelling dat daar wetmatigheden te vinden zijn.

Is daarmee te leven? We zullen wel moeten. Bovendien lijkt er wel een praktisch alternatief te zijn dat in de plaats kan komen van de bedrieglijke hang naar generieke wetmatigheden. Immers, voor zover er praktische antwoorden zijn op het probleem van one-size-fits-all, vertrekken die allemaal vanuit het serieus nemen van de lokale, particuliere situatie waarin men zit. Dus in het verpleeghuis: vanuit de specifieke behoeften van de bewoners van dat moment, en minder vanuit protocollen. En in organisaties: vanuit de specifieke processen en logistiek op die plek. Het gaat er dus om, zoals Kim Putters zegt, om zoveel mogelijk beslissingsmacht dichtbij te organiseren.

Zie ook Meetbaarheid en Constructief nee zeggen

zaterdag 16 juli 2016

vrijdag 8 juli 2016

Armoedig


“Het is van het allergrootste belang te weten of we niet de dupe zijn van de moraal.”

Met dit intrigerende zinnetje begint Levinas zijn boek De totaliteit en het Oneindige. Bij die misschien raadselachtig klinkende zin denk ik aan allerlei dagelijks waarneembare zaken.

Bijvoorbeeld:
- De dwingende werking die uitgaat van dingen die we nu eenmaal als “normaal’ geaccepteerd hebben;
- Het bestaan van allerlei – beslist goed bedoelde – maatschappelijke instituties en verworven rechten die als een verstikkende deken nieuwe initiatieven frustreren;
- Politiek correct denken dat ons verhindert om adequaat te oordelen over onacceptabel gedrag van minderheden zoals vrouwenbesnijdenis of geloofsdwang (NRC-ombudsman Sjoerd de Jong noemt dit “het verlies door politiek links van de strijd om definitiemacht in Nederland”).

Dergelijke ontwikkelingen voelen niet goed, onderhuids gaan daardoor gevoelens van onvrede en ongemak broeien. Daar kún je vergaande conclusies aan verbinden. Dat doet bijvoorbeeld de Oud-Katholieke hoogleraar Peter-Ben Smit. Aan zijn constatering dat een maatschappij de eigen uitgangspunten altijd toedekt – “Dingen zijn normaal of niet” – koppelt hij een rechtvaardiging van (gewelddadig) radicalisme.

Concreet heeft hij het over het Islamitisch radicalisme: “De schok van radicale religie maakt me ervan bewust dat alles wat ik vind, ook maar alles is wat ik vind. Het ontmaskert mij”. Dat noemt hij, ondanks zijn afschuw van het verlies van mensenlevens, een verdienste van de radicale Islam. “Ik heb radicale religie hard nodig”, namelijk om uit de comfortzone van de zelfgenoegzame moraal te komen.

Ik vind dit een armoedige manier van redeneren. Niet omdat ik de zelfgenoegzame moraal verdedig, want met Levinas en Smit ben ik het volkomen eens dat die ons op een nare manier blind kan maken. Maar om nu als antwoord daarop te kiezen voor radicalisme, dát vind ik armoedig. Dan berust je in het geweld van aanslagen, of – om dat er ook nog even bij te halen – krijg je een Brexitstrijd waarin argumenten niet meer tellen (‘bangmakerij’) en de onderbuik vrij spel krijgt.

Het aardige van Levinas is dat hij enerzijds de basisconstatering van Smit deelt, namelijk: de gevestigde morele orde kan ons blind maken en aan die blindheid wil je ontsnappen. Maar anderzijds het niet nodig vindt om voor die ontsnapping te grijpen naar rechtvaardiging van gewelddadige (Islamisten) of zelfdestructieve (Brexiteers) middelen. Hij realiseert zich namelijk dat er op dagelijkse basis, in ontmoetingen één op één, face-to-face, al genoeg ontregeling van de heersende moraal plaatsvindt.

Als we ons van die ongerijmdheden serieuzer rekenschap geven hoeven we misschien minder snel radicaal geweld te vergoelijken of uitschakeling van het verstand te vieren als een overwinning.

Zie ook Levinas zoals ik hem begrijp