zondag 26 mei 2013

Levinas en Arendt


Het is goed mogelijk om Emmanuel Levinas en Hannah Arendt te beschouwen als complementaire denkers. In die benadering vormen de sterke kanten van Arendt een aanvulling op de zwakke plekken van Levinas. En omgekeerd kan het werk van Levinas de blinde vlekken zichtbaar maken in het werk van Arendt.

Een zwakke plek bij Levinas zou je zijn politieke theorie kunnen noemen. Eigenlijk ontbreekt het daaraan bij hem volledig. Niet dat hij geen belang hecht aan de rechtsstaat, de parlementaire democratie, of het openbare debat. Integendeel, hij maakt op diverse plaatsen duidelijk hoeveel waarde hij toekent aan deze verworvenheden, die hij vaak schaart onder de noemer van ‘Instituties’.

Maar misschien geeft deze door hem veel gebruikte aanduiding wel aan waar de grens ligt van zijn belangstelling. Het bestaan van die instituties is voor hem van immens belang, maar wezenlijk daarbij behorende zaken als het machtsspel, het verschijnen in de openbare ruimte, of de retorische communicatie kunnen hem minder boeien. Daar schrijft hij in ieder geval niet over.

Dat is daarentegen wel precies het terrein waar Hannah Arendt zich thuis voelt. Het politieke handelen in de openbare ruimte is voor haar een podium waarop we onszelf en het gemeenschappelijke leven realiseren. Op dit politieke toneel krijgt iedereen de kans om te laten zien wie hij is en kan een veelheid van stemmen de politiek vorm geven.

Dat is een aanstekelijke visie, vooral omdat democratische politiek daarin recht doet aan de eigenheid van mensen en probeert in plaats van bij een simplistisch meerderheid-minderheidsdenken uit te komen bij een waarachtig pluralisme.

Maar tegelijkertijd gelooft ze wel erg in de mogelijkheid van ruisloze communicatie en presentatie van jezelf aan anderen. Dat heeft te maken met haar onderliggende vertrouwen in  de rede waarover volwassen, ontwikkelde mensen kunnen beschikken en die kan dienen als feilloos instrument voor de organisatie en invulling van die communicatie.

Los van de kanttekening die te maken is dat er voor Arendts ideaal wel zeer vaardige individuen nodig zijn, wijst Levinas ons nog op een andere blinde vlek bij Arendt. Namelijk het feit dat de rede misschien wel niet zo betrouwbaar is als zij denkt. Want volgens Levinas produceert die aan de lopende band illusies en daardoor misverstanden. Niet omdat de deelnemende mensen kwaadwillig zijn (dat kan er nog bijkomen), maar omdat de rede iets eenkennigs heeft, wat je niet zomaar, opnieuw met behulp van de rede, eruit kunt organiseren.

Voor blootlegging van die illusies verwijst Levinas naar het verschijnen van de Ander, want die kan ons daarvan bewust maken. Misschien niet per se door zijn optreden in de openbare ruimte, en met minder schittering dan Arendt toekent aan “het tonen van jezelf”. Maar met minstens zoveel kracht en een minstens zo grote bijdrage aan de pluraliteit van de gemeenschap.

Zie ook Griek en Jood, Het totalitarisme is onder ons en Waarom Heidegger ons niet verder brengt

woensdag 15 mei 2013

Het totalitarisme is onder ons


Hannah Arendt toonde in haar boek Eichmann in Jeruzalem aan dat het totalitaire Duitsland voor een deel steunde op organisatorische vaardigheden en een gesmeerd lopende bureaucratie. Kun je nu omgekeerd ook zeggen dat organisaties een totalitair karakter hebben? Die suggestie wordt wel regelmatig gewekt, ook door mijzelf. Maar hoe precies is die uitspraak?

Om te beginnen moet je vaststellen dat een aantal parallellen afwezig zijn. En gelukkig maar, want dan heb ik het over de fysieke gewelddadigheid, de moorddadigheid en de  raciale discriminatie die Hitler-Duitsland zo crimineel maakten.

Maar er zijn ook veel parallellen wél aanwezig, te veel om de associatie van organisatie met totalitarisme als onzin af te doen. En daarbij gaat het in veel gevallen juist om aspecten die Arendt benoemt als kenmerkend voor het totalitaire Duitsland.

Een kernaspect waar zij op wijst is de gedachteloosheid. Eerlijk gezegd kom ik dat gevaarlijk veel tegen in organisaties. Te vaak hoor ik van – overigens weldenkende – mensen dat ze vanuit de organisatie nogal wat onsympathieke of onzinnige dingen krijgen opgedragen. En dat ze afgeleerd hebben om daar kritische vragen bij te stellen omdat dat al te vaak is afgestraft.

Op dagelijkse basis praktiseren veel mensen dus datgene wat volgens Arendt het fundament  verschaft voor willekeurig welk totalitair regime: gedachteloosheid. Zij oefenen zich in het negeren van hun eigen, of andermans kritische stem.

En dat gebeurt in een omgeving die tegelijkertijd ronkt van de retoriek. Het gaat over transparantie, het beste uit jezelf halen, je hartstocht volgen, in je kracht staan en andere peptalk. Ook daarin is een parallel te ontdekken met een totalitair regime: de alomaanwezigheid van zoet gekleurde of opzwepende propaganda die er uiteindelijk vooral toe dient om de grip van de bazen te versterken - voor het goede doel uiteraard. Deze retoriek vormt een wezenlijk onderdeel van het beheersingssysteem.

Een derde parallel is gelegen in de klemsituatie waarvan sprake is. “Verzet is onmogelijk”, zegt Hannah Arendt in de film die recent over haar verscheen, “maar er is wel iets wat tussen verzet en coöperatie inzit”. In organisaties staat weliswaar niet je leven op het spel, maar mogelijk wel je hypotheek, je inkomen, je pensioen. Dus een klemgevoel is er beslist, en het is zoeken naar de nodige speelruimte. Misschien hebben wij ook wel erg veel te verliezen, vooral in termen van rechten en te dure huizen. Misschien zijn we daardoor meer chantabel dan nodig is, en versterken we daarmee onnodig de totalitaire grip die organisaties op ons hebben.

Mogelijke andere parallellen zijn te vinden in de manieren waarop ongewenste personen systematisch worden zwart gemaakt, geïsoleerd en uitgestoten. Al die parallellen bij elkaar maken de vraag naar het verband tussen totalitarisme en het moderne organisatieleven beslist relevant. Zeker omdat ze samenkomen in een veel gehoorde cynische opvatting van organisaties: het zijn nu eenmaal onmenselijke machines en daar kun je je beter maar naar voegen. Een dagelijkse training in dit cynisme lijkt mij niet ongevaarlijk.

Zie ook De banaliteit van het kwaad revisitedConstructief nee zeggen en Bauman, Levinas en de bedrijfsethiek

vrijdag 10 mei 2013

Het heroïsche kosmopolitische individu


Denken in volstrekte onafhankelijkheid, los van bindingen van nationale of religieuze aard, onder erkenning van geen enkele collectiviteit behalve de mensheid als geheel.

Dat is wat Hannah Arendt wilde, en je kunt haar gerust een ikoon van het op individuele autonomie gerichte humanisme noemen. Radicaal personalistisch en compromisloos universeel. In de film Hannah Arendt die ik deze week zag komt dat dramatisch tot uitdrukking wanneer ze  haar oude vriend en Zionist Kurt Blumenfeld op zijn sterfbed vertelt dat het Joodse volk voor haar niets betekent maar wel zijn vriendschap. Hij wendt zich gekwetst af.

In intellectuele kringen in Nederland gold decennialang een dergelijke radicaal individualistische opstelling als van Arendt als ideaal. Het was het beeld dat spraakmakend, progressief Nederland graag van zichzelf had. Dat beeld kónden wij, universeel georiënteerde gidslanders, van onszelf hebben omdat wij gedurende die periode de omstandigheid negeerden dat ook Nederland georganiseerd is op basis van het arbitraire principe van de natiestaat. De onderliggende illusie was die van het probleemloos samengaan van universele waarden en nationaliteit, mede gefaciliteerd door onze geopolitieke onbeduidendheid.

Maar voor wie goed keek werd die idylle met enige regelmaat doorgeprikt. Zo kan, strikt humanistisch doorgeredeneerd, een denker in termen van wereldburgerschap geen vrede hebben met vreemdelingenquota. Want een politiek die uitgaat van de onvervreemdbare rechten en waardigheid van elk individu kan geen onderscheid maken tussen vluchtelingen, of landsgrenzen als absoluut beschouwen. Toch doen wij al jaren niet anders, ook al omdat de vluchtelingenstromen steeds groter worden. En we combineren dat ook nog met een mensonwaardig verblijfsregime, zoals Dolmatov ons duidelijk heeft gemaakt.

Een ander voorbeeld van hardnekkige nationaal-Nederlandse defensiviteit betreft het dralen met de erkenning van onze schuld aan Indonesië. Excuses maken voor ons kolonialistisch optreden is toch het minste wat zo’n progressief denkende bevolking kan doen, maar tot op de dag van vandaag blijft dat problematisch. En niet per se vanwege eventuele financiële consequenties.

Een dergelijk meten met twee maten kun je Arendt beslist niet verwijten. Zij liet zich door geen enkele loyaliteit weerhouden om pijnlijke dingen te zeggen over Joden of Amerikanen of andere groepen, als haar redenering haar daartoe bracht. Ze trotseerde de hoon en de hetzes die ze vervolgens te verduren kreeg vanuit die groepen en nam het verlies van oude vrienden voor lief.

Wat je haar wellicht wel kunt verwijten is dat zij een dergelijke onafhankelijkheid van geest  tot norm maakte en van iedere denker zou eisen. Daarin tonen zich naar mijn idee een vorm van utopisch ongeduld en een gebrekkige appreciatie van de mate waarin mensen nu eenmaal groepsidentiteiten nodig hebben.

Want mensen en bevolkingen komen niet zo makkelijk los van ordeningsprincipes als ‘natie’ of ‘volk’ of ‘religie’, en je moet je serieus afvragen of dat ook eigenlijk niet te veel gevraagd is. Je hoeft geen fascist te zijn om maar beperkt uit de voeten te kunnen met een abstract, kosmopolitisch wereldburgerschap. Het zou wel eens een existentiële noodzaak kunnen zijn voor veel mensen om zich primair te kunnen identificeren met een lokale of etnische groep, voordat de rest van de wereld aan bod komt.

Los daarvan zijn er nog pragmatische motieven voor het trekken van grenzen. Als je niet meteen het leed van de hele wereld op je schouders wilt nemen verschaft een overzichtelijke eenheid als de natiestaat de meest effectieve schaalgrootte voor het regelen houdbare (nou ja) arrangementen van sociale zekerheid, welvaartsverdeling en zorgverzekering.

In die zin kun je Arendt wel een zekere strengheid verwijten. Zij wilde zich, ondanks haar streven het denken vanuit de context te beoefenen, vooral niet storen aan historisch gegroeide, of pragmatische en daardoor willekeurige elementen. Ook al hebben die voor de dragers ervan grote betekenis.

Ik denk eerlijk gezegd dat Arendt iets te hoog grijpt. Dat wil niet zeggen dat gehechtheid aan naties of volkeren nog steeds die in steen gehouwen vorm moet het hebben als het klassieke Zionisme of het Duitse of Franse nationalisme. In feite zie je al, mede door de omvang van de migratiebewegingen en de globalisering, de opkomst van allerlei vormen van meervoudige identiteit waarin men zich cultureel richt op meer dan één land of volk.

Die trend lijkt mij een waardevolle correctie of aanvulling te zijn op traditionele identiteiten en nationalismen. Dubbele, liefst conflicterende paspoorten vind ik dus eigenlijk wel een goede zaak. Maar dat is nog altijd wat anders dan het grenzeloze, bijna abstracte universalisme dat Hannah Arendt voor ogen had.

Zie ook Polderhelden en Waarom Heidegger ons niet verder brengt

vrijdag 3 mei 2013

De TV houdt ons bij de les


Je zou het misschien niet verwachten, maar uit onderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei blijkt dat het aantal mensen dat de Nationale Dodenherdenking belangrijk vindt blijft stijgen. Het gaat de meeste mensen daarbij overigens meer om vrijheid dan om bevrijding.

Een andere uitkomst van het onderzoek is dat voor veel mensen de herdenking niet alleen gaat over slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, maar ook over de slachtoffers van latere oorlogen, tot en met de huidige burgeroorlog in Syrië aan toe.

Ik denk wel eens dat onze dagelijkse portie TV-journaal hier zijn werk doet. Vaak genoeg vind ik het wrang aanvoelen als ik me ’s avonds om acht uur met een koekje en een kopje thee voor de televisie posteer. Om, al dan niet gewaarschuwd voor vreselijke beelden, te zien hoe mensen uiteengereten worden door zelfmoordacties of gebombardeerd door hun eigen president. Zonder enige overgang afgewisseld met beelden van een Nederlandse sportdag of een ludiek protest tegen de kap van tien bomen. Waarna ik met een zucht van verlichting kan afsluiten met het enige werkelijk onschuldige nieuws: het weerbericht.

Maar toch, die meer dan eens vreselijke beelden houden dag in dag uit ons deze boodschap voor: besef hoe gezegend je bent met een samenleving waar vrede en vrijheid heersen en het belangrijkste nieuws gaat over partijcongressen en vakbondsvoorzitters. Die beelden scherpen ons in hoe afschrikwekkend anders het elders toegaat. Dat motiveert ons waarschijnlijk tot de blijvende herdenking van onze bevrijding en viering van onze vrijheid. En terecht.

Een vraag is wel of de ontmanteling van de Nederlandse (en Europese) militaire slagkracht in dit licht bezien wel verstandig is.

Zie ook Dik en dun herinneren en Smeken om feedback