vrijdag 23 maart 2012

Geschiedenis die zich laat kennen


Dit seizoen volg ik bij Crescas de cursus “3500 jaar Joodse geschiedenis” door Bart Wallet. Dat doe ik met veel plezier want een poging om in relatief zo weinig cursusavonden zo’n groot verhaal verteld te krijgen blijft spannend om mee te maken. Alle geschiedenis vereist altijd selectie van thema’s en accenten maar hoe meer je in minder propt, des te nadrukkelijker zullen de gehanteerde selectiecriteria aan de dag treden. De grote greep vereist een specifiek eigen begrip van het geheel.

Dus ik volg de cursus vooral voor een antwoord op de vraag: waar in die hele lange geschiedenis gebeuren er opmerkelijke dingen? Ik bedoel, de dingen die die geschiedenis Joods maken omdat ze raken aan de Joodse identiteit. Welke dingen zijn dat in de ogen van deze docent?

Tot nu toe zijn er (we zijn pas bij het Christelijke jaar nul), wat mij betreft, twee belangrijke nadrukken gelegd. De eerste was een accent dat koning Achab (negende eeuw voor het jaar 0) mee kreeg. Gemeten naar alle gebruikelijke maatstaven voor geslaagd koningschap in zijn tijd deed Achab het goed, zo vertelt de archeologie ons. Hij verdedigde zijn gebied met succes tegen de Assyriërs, hij voerde grote bouwprogramma’s uit en tijdens zijn heerschappij was er welvaart in het land. Maar van de schrijvers van het boek Koningen krijgt hij de wind van voren. Hij was in hun ogen te liberaal op religieus gebied doordat hij, onder invloed van zijn vrouw Izebel, afgodendienst toestond. Wallet wijst erop dat de Joodse geschiedschrijvers hier een opmerkelijk oordeel vellen.

Het tweede opmerkelijke accent betreft de houding van de Hellenen (derde eeuw voor het jaar 0) tegenover de Joodse godsdienst. De Hellenen hadden onder aanvoering van Alexander de Grote het hele Midden-Oosten veroverd en zij stonden erom bekend dat ze overal waar ze de macht kregen de plaatselijke goden respecteerden. Zij brachten wel hun eigen Helleense goden met zich mee, maar de tempels die daarvoor nodig waren plaatsten ze naast de tempels van de lokale goden, niet in de plaats ervan. Alleen in Jeruzalem deden ze dat anders: daar plaatsten ze een beeld van hun god Zeus in de tempel van de Joden. Zeer opmerkelijk inderdaad.

Dus ik kom wel aan mijn trekken, wat die accenten betreft. Hoewel bewustwording van die bijzonderheden direct nieuwe vragen oproept. Bijvoorbeeld als het gaat om Achab: zijn er geen parallelle voorbeelden van een dergelijk normatief accent in de geschiedschrijvingen van  omringende of andere culturen in die tijd?

En ten aanzien van de Helleense schending van de Jeruzalemse tempel: kwam dat nu uit de lucht vallen of was er al iets aan de hand met dat Jodendom waardoor de Grieken een andere houding aannamen tegenover de Joden dan tegenover andere overwonnen volkeren?

Wordt vervolgd.

Zie ook: Godsdienst en geschiedenis

2 opmerkingen:

  1. Hoi Naud,

    N.a.v. je blog: welke bronnen zijn er voor het gegeven dat er een beeld van Zeus in de tempel stond? Volgens mij is daar veel op af te dingen.

    Groet,

    Mirjam

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. De belangrijkste motivatie van latere auteurs om een beeld te veronderstellen is 1 Makk. 1:54:
      "54 Op 15 kislew van het jaar 145 liet de koning een verwoestende gruwel op het altaar bouwen en in de andere steden van Judea liet hij altaren neerzetten."

      Het gaat om de interpretatie van wat een 'verwoestende gruwel' precies is. Latere auteurs gaan er dus vanuit dat dit een Zeusbeeld moet zijn geweest, maar strikt genomen staat het er niet.

      Groet,Bart

      Verwijderen