vrijdag 10 augustus 2012

Fair play


Al veertien dagen beleven we de roes van topprestaties, in de geest van mondiale verbroedering en fair play. Tot nog toe niet overschaduwd door een terroristische aanslag, alles zoals bedoeld door de stichters van de Spelen. En de wereld geniet ervan.

Maar ik kan het niet laten om er een paar kanttekeningen bij te maken, het zal wel te maken hebben met mijn gebrekkig ontwikkelde interesse voor sport. Waar ik met name aan blijf haken, is het vaak ondoordacht bejubelde concept van fair play.

Want fair play is een begrip dat bij overwinnaars hoort, het wordt vooral gehanteerd door degenen die al de baas zijn. Binnen gemeenschappen die het – politiek en economisch – goed voor elkaar hebben, zijn verliezers nog altijd relatieve winnaars en in zo’n situatie gedijt fair play.

Dat verklaart waarom het begrip afkomstig is uit het Britse Rijk, dat ten tijde van de stichting van de Spelen op het toppunt van zijn macht was. Maar, zegt hoogleraar sportgeschiedenis Tony Collins, dat zegt iets over het illusiegehalte van fair play: “De Britten breidden hun rijk uit door geweld en manipulatie. Het idee van eerlijk spel kan je alleen volhouden als je de dominante wereldmacht bent.”

Ook in de politiek hechten we aan fair play: de gedachte dat redelijke mensen op redelijke manier met elkaar praten en met respect voor de regels van het spel wedijverend hun eigen belangen zo goed mogelijk behartigen.

Daniel Gordis verwoordt deze door en door hoffelijke en optimistische opvatting van politiek bedrijven in een terugblik op zijn jeugd: “In the American suburban home in which I was raised, we were taught that war was an aberration. Conflict is solvable. If war persisted, the both sides had been less bold than they needed to be. If Americans and North Vietnamese wanted to, they could figure out a way to end the conflict; the same was clearly true of Jews and Arabs.” En hij stelt zich vervolgens de vraag of je, net als bij fair play, niet al tot de overwinnaars moet behoren om je een dergelijke hoogstaande morele opvatting over conflictbeheersing en politiek te kunnen veroorloven.

Gordis komt tot deze gedachten na zijn verhuizing naar Israël. “The Middle East is not a Hebrew-speaking version of the comfortable, safe, conflict-free suburban Baltimore in which I had been raised.” Daar gelden misschien wel heel andere spelregels.

Die gedachten worden bij hem versterkt door het recente overlijden van Yitzchak Shamir, de onverzettelijke rechtse Israëlische premier van de jaren negentig. Gordis heeft gemengde gevoelens bij een terugblik op diens leven. Hij weet dat Shamir bij leven al niet bijster geliefd was vanwege zijn compromisloze standpunten, en bij zijn begrafenis bleek er bijna geheel geen belangstelling meer voor hem te bestaan.

Maar, stelt Gordis vast, Shamir was niet van de comfortabele suburb met zijn fair play. Hij had heel andere ervaringen met de wereld. Zijn vader ontsnapte aan de nazi’s om, toen hij terugkwam in zijn geboorteplaats Ruzhany in Wit-Rusland, alsnog door zijn voormalige buren te worden vermoord. Shamir kon niet anders dan de wereld zien als vijandig ten opzichte van Joden, waartegenover Joden zich vooral strijdbaar en waakzaam moesten opstellen.

Daarom was Shamir ten tijde van het Britse mandaat tot 1948 niet geneigd zich zijn terrorisme tegen de Britten te laten afnemen omdat dat unfair play zou zijn. Naar aanleiding van de moordpoging op Harold MacMichael, de hoge commissaris van het Britse Mandaatgebied, zei hij bijvoorbeeld later zonder enige spijt: “Er zijn mensen die zeggen dat het terrorisme is om MacMichael te doden en dat het bombarderen van burgers professionele oorlogsvoering is. Maar ik denk dat het vanuit een moreel oogpunt hetzelfde is.”

Op dit moment, zegt Gordis, behoort Israël tot de overwinnaars. “Ours is not the world that Shamir and his generation inherited. Ours is a world in which the Jews are secure, and largely safe,” en dat is in niet geringe mate te danken aan controversiële acties van Shamir, Begin en Ariel Sharon.

De ironie van het verhaal is dat, nu Israël relatief comfortabel is, het op zijn beurt met fair play gaat schermen: met terroristen (lees Palestijnen) praat je niet.

Het is niet eerlijk.

Zie ook Een kwestie van PR? en De Groene en de Rode Lijn

1 opmerking:

  1. Veel discussies gaan minder over de inhoud van het onderwerp dan over de spelregels van de gevoerde discussie.Fairplay is hiervan een voorbeeld.Elke machthebber vindt dat hij kan beschikken over de gewenste terminologie. Taal is een der belangrijkste middelen om de pikorde vast te stellen. Ieder die op kantoor werkt, zou dit moeten weten en herkennen.

    BeantwoordenVerwijderen