Waar Taleb en Levinas elkaar raken, is in hun beider belangstelling voor het traditionele Westerse, op beheersing gerichte denken. Taleb blijkt in zijn behandeling van dat thema, zonder Levinas met zoveel woorden te noemen, diens oordeel te ondersteunen dat dat beheersingsdenken problematisch en gevaarlijk is.
Taleb biedt die ondersteuning op een enigszins krakkemikkige manier, maar hij durft op een bepaald punt wel verder te gaan dan Levinas. Taleb trekt namelijk de conclusie dat de grondlegger van de Westerse filosofie, Socrates, helemaal niet zo prijzenswaardig is als hij vaak wordt gepresenteerd. In de plaats daarvan verwijt hij Socrates de aanstichter te zijn van veel problematiek waar de Westerse control-gerichte traditie ons mee opzadelt.
Taleb is daarin niet uniek, Heidegger bijvoorbeeld koppelde al eerder een negatief keerpunt in de filosofiegeschiedenis aan het optreden van Socrates en Plato. Maar goed, ten opzichte van Levinas voegt Taleb wat toe, want Levinas schrikt er voor terug die twee frontaal aan te vallen.
Wat Levinas omgekeerd weer kan toevoegen aan Taleb, is de benoeming van wat er gebeurt als je zo pedant al die filosofische vragen aan willekeurige omstanders stelt als Socrates gewend was te doen, en vervolgens heel socratisch triomfantelijk concludeert dat niemand het antwoord weet. Levinas zegt daarvan: dan kwets je mensen vanuit je hooghartigheid. Bovendien wijst Levinas er op dat dan ook denkschaamte kan ontstaan, dat wil zeggen: het besef dat je met je goedbedoelde pedanterie bij een ander over de grens gaat.
Dat laatste is heel mooi verwoord in een fragment uit de roman Xanthippe van Paul Lebeau, over de vrouw van Socrates. Daarin blijkt Socrates zowaar een moment van denkschaamte te beleven. Wanneer Xanthippe zich op een gegeven ogenblik door Socrates niet begrepen voelt, gaat zij in het tegenoffensief: “Ik zei: ‘Je voert met iedereen – ook met mij – een spelletje, waarmee je ons verstrikt, maar dat niemand overtuigt. De jeugd bewondert je meesterschap. Maar overtuigen doe je ze niet. Omdat men zich redenerend gewonnen moet geven, daarom is men nog niet overtuigd. Omdat de rede de hele mens niet is. Jij zegeviert aan de oppervlakte. De hele mens spreek je niet aan. De diepere, de echte, die laat je ongemoeid. Of die kwets je. Je herleidt het diepste zijn, het diepste streven van elke mens tot een paar begrippen die je spottend kraakt als een holle noot.’ Dat was de eerste en de enige keer dat hij mijn woorden niet als een lastige vlieg van zich afwuifde. Hij scheen zelfs een ogenblik in zijn evenwicht te wankelen.”
Zie ook Werk en Reflectie over Nassim Taleb
Geen opmerkingen:
Een reactie posten