maandag 23 maart 2009

Met lege handen


Als Ger Groot zijn bespreking van het boek Nederlandse democratie door J.A.A van Doorn presenteert onder de titel “Kijken, blootleggen, ontleden” raakt hij niet alleen aan de kwaliteiten van Van Doorn. Hij raakt ook aan het beste wat onze samenleving als geheel te bieden heeft: analyse, scherpte, objectiviteit. Omgekeerd weerspiegelt zich in de somberheid die Van Doorns analyses hem opleverden de onmacht van die samenleving die zich geen raad weet met de geïndividualiseerde massamens.

De onwikkeling van het denken van Van Doorn laat zich heel goed vergelijken met de ontwikkeling die onze samenleving de laatste halve eeuw heeft doorgemaakt, zij het dat Van Doorn vaak steeds wat voorlag op de maatschappelijke trends.

In de jaren ’50 was Van Doorn hoopvol gestemd over de ontzuiling en de mogelijkheden van het individu om zich te emanciperen en mondiger te worden. Dat was het optimisme dat in de jaren ’60 vleugels kreeg en de hele samenleving doordrong.

De jaren ’70 stelden Van Doorn teleur: het bevrijde individu bleek in toenemende mate zelfgenoegzaam en vooral consument te zijn. Van Doorn profileerde zich meer en meer als een conservatieve cultuurcriticus. Dit vond maatschappelijk zijn parallel in de jaren ’80 en ’90 toen het in toenemende mate salonfähig werd om jaren-60-taboes en bijbehorende wereldvreemdheid te doorbreken.

Na de eeuwwisseling stelde Van Doorn vast dat de mensen, in hun collectieve streven individu en vooral zichzelf te zijn, meer en meer massamensen zijn geworden. De mondigheid van de burgers heeft het maatschappelijke stelsel niet versterkt maar verzwakt en kwetsbaar gemaakt. Van Doorn waarschuwde dat de democratie daardoor misschien weleens gevaar zou kunnen lopen. Hij werd in die observatie bevestigd door de maatschappelijke en politieke ontregeling als gevolg van het optreden van Fortuyn en de moorden op Fortuyn en Van Gogh.

Van Doorn wist zich, zo stelt Ger Groot, net als vele andere intellectuelen, geen raad met de mondige massamens. Tegelijkertijd ging Van Doorn verder dan veel andere observatoren. Want behalve met de massamens weten die vaak evenmin raad met de terugkeer van religie in de samenleving. Terwijl Van Doorn in een van zijn columns uit zijn laatste jaar juist suggereert dat religie wellicht weer het sociale bindmiddel kan worden dat zij ooit was. Hij denkt daarbij bijvoorbeeld aan de wijze waarop het katholicisme functioneerde voor zijn Limburgse dorpsgenoten, maar ook aan de Islam.

Alleen, zo stelt hij vast, religie wordt tegenwoordig strikt individueel beleefd als iets wat tot de persoon beperkt is. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt verwezen naar anderen of naar een geloofsgemeenschap. Dat baart hem zorgen want zo heb je nog geen bindmiddel.

Wel geeft hij duidelijk aan zichzelf in deze zaken niet als gids te zien. Hij is immers niet uitgerust met een “religieus instinct”. Dat ben ik met hem eens, want ik vind dat hij een beperkt beeld heeft van wat religie is. Als hij zegt dat “een zo strikt persoonlijke beleving van religie haaks staat op alles wat we over religies en religiositeit weten” dan houdt hij geen rekening met de plaats van het individuele, het dwarse, het afwijkende dat in de Joods-Christelijke traditie altijd een plaats heeft gehad. Denk aan Jonas en de andere profeten, maar ook aan Jezus. Denk aan John Locke die benadrukt dat het geloof van binnenuit komt en daarin een argument ziet voor de scheiding van kerk en staat.

Dus de voorstelling dat geloof en gemeenschap vanzelfsprekend bij elkaar horen klopt niet. Er is een transcendente ruimte voor het individu die spanning kan opleveren in de gemeenschap. Maar die ook precies maakt dat een geloofsgemeenschap geen massa is. Zo gemakkelijk laat religie zich dus niet instrumenteel inzetten voor het bevorderen van sociale samenhang. Van Doorns suggestie in die richting is daarom wat gebrekkig.

Los daarvan is die suggestie ook een beetje ongeloofwaardig. Want, behalve dat hij de “intuitie” miste, kan ik me zo voorstellen dat hij een zekere weerzin heeft gehad tegen godsdienstig gedoe. Hij moet zich nooit helemaal lekker gevoeld hebben bij zaken als openbaring, transcendentie, eschatologie en andere mystiek die de religie nu eenmaal inherent aankleven. En daarin is hij weer geheel representatief voor een groot deel van de spraakmakende elite. Die voelt zich tamelijk ongemakkelijk bij religie.

Blijft over: Van Doorn als afstandelijke observator die de teloorgang van religie betreurt en de opkomst van de massamens met zorg beziet. Scherp, analytisch, liberaal, maar uiteindelijk met lege handen. Op excellente wijze exemplarisch voor veel moderne Nederlanders.

Zie ook Bij het afscheid van een columnist.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten