donderdag 30 september 2010

Klein en kapsones


Hoe doe je dat: klein zijn en tegelijkertijd kapsones hebben?

Die vraag heeft wat mij betreft betrekking op de situatie van de Joodse traditie en het Joodse volk. Getalsmatig is het Joodse volk altijd relatief klein geweest. Maar het heeft zich al vroeg sterk geprofileerd: het had zijn eigen God, en zijn eigen geboden en gebruiken, soms sterk afwijkend van die van andere volkeren. Die anderen vonden dat soms te veel kapsone-achtig en hebben dat regelmatig laten merken.

Nu is profilering op zichzelf niet iets specifiek Joods. Vele andere volkeren en/of religies profileren zich even hard. De Islam doet dat met hoofddoekjes en een verbod op alcohol, Tibettanen met monnikskledij en bijbehorende uitstraling en Molukkers met hun eigen rituelen en de droom van een eigen staat.

Moderne rationeel denkende Westerlingen vinden dit soort profilering op zijn best aandoenlijk maar toch vooral raar. In hun ogen zijn wij mensen allen wereldburgers, en onderscheidingen van etnische, godsdienstige of culturele aard zijn eigenlijk overleefde overblijfselen uit het verleden.

Maar deze verlichte kosmopolieten domineren het publieke discours niet meer. Zij hebben de laatste decennia weerwoord gekregen van even Westerse medeburgers die het gelijkschakelende universalistische denken uitdagen. Zij stellen daar een herwaardering tegenover voor identiteiten van godsdienstige, culturele of nationale aard.

Maar daar is ook iets mee aan de hand. Je zou zeggen: dit gaat over principes, namelijk het principiële recht van ieder mens of iedere religie of ieder volk op een eigen identiteit. Dat zou daarom niet van omvang of aantallen afhankelijk mogen zijn. Maar wat een principekwestie lijkt te zijn – eigen identiteit – blijkt vatbaar te zijn voor de invloed van getallen. Op je identiteitsstrepen gaan staan ziet er bij een kleine groep onredelijker uit dan bij een grote groep.

Dat bleek onlangs bij de ophef over de mogelijkheid van koosjer eten op de VU. Dat kon niet omdat cateraar Eurest dat niet op een commercieel verantwoorde manier kan aanbieden, zoals dat wel kan met halal eten. De mate waarin diversiteitsbeleid gerealiseerd kan worden blijkt dan nauw samen te hangen met de mogelijkheden tot commerciële exploitatie daarvan, en dat heeft weer alles te maken met de aantallen mensen die halal dan wel koosjer willen eten.

De invloed van het getal op de principes blijkt ook uit de onmacht van de Molukse beweging. Haar streven naar een eigen staat is krachtig, maar de beweging is simpelweg te klein om meer dan symboliek en retoriek te presenteren.

Het is wel zo realistisch om het belang van de groepsomvang te erkennen als het gaat om het claimen van een eigen identiteit. Omvangrijke godsdienstige en etnische groepen lijken met meer recht identiteit te kunnen claimen en daardoor minder ‘raar’ te zijn dan kleine groepen. Ook al zijn ze eigenlijk even raar of archaïsch als de kleinere groepen en ook al klopt er, puur principieel gezien, natuurlijk niks van dat verschil.

Het valt dus niet mee om getalsmatig klein te zijn en tegelijkertijd jezelf te profileren. Als het om het – relatief kleine – Joodse volk gaat is maatvoering daarom van belang. Hoe bepaal je de juiste hoeveelheid kapsones die je mag hebben? Ik zou zeggen: de juiste profilering voor de Joodse traditie is niet het met machtsvertoon inpikken van andermans gebied, zoals op de Westoever gebeurt. En ook niet verontwaardigd “antisemitisme!” roepen als de VU niet koosjer kan cateren. Maar wel: het recht claimen op een Joodse staat met een Joods karakter. Dat is in de ogen van de universalistische alles-over-een-kam-scheerders al archaïsch en onbegrijpelijk genoeg.

Zie ook Voorraadje

Geen opmerkingen:

Een reactie posten