vrijdag 28 december 2012

Bijna


De mensheid doet al zo’n tweeëneenhalf duizend jaar aan filosofie en eigenlijk is er gedurende die tijd niet zo veel veranderd in dat vak. Dat zegt de filosoof Ger Groot in zijn inleiding op de presentatie van de boekenserie De Grote Filosofen die het afgelopen najaar door het dagblad Trouw tegen gereduceerd tarief werd aangeboden aan zijn abonnees. Groot: “De problemen van waarheid en eeuwigheid waarmee Nietzsche worstelde aan het einde van de negentiende eeuw en die in onze tijd opnieuw terugkeren, trachtte ook Plato al te beantwoorden. Hij deed dat op een manier die radicaal tegengesteld is aan wat Nietzsche voorstelde, maar die wel heel dicht ligt bij de wijze waarop wij er onbewust nog altijd over denken”.

In deze visie is filosofie voortdurend op zoek naar onderliggende structuren van de werkelijkheid, liefst eeuwig en onwrikbaar. Het is niet moeilijk om aan die onderzoekende houding het succes van de wetenschap te koppelen: die heeft in het Westen een ongeëvenaarde vlucht genomen. Het is anderzijds ook goed mogelijk om in die visie iets terug te zien van de wereldvreemdheid waarmee filosofie behept kan zijn. In een voortdurend veranderende wereld het permanente te willen aanwijzen is geen sinecure, dus moest aan beroepsfilosofen het  academische voorrecht worden toegekend eeuwig door te mogen gaan met zoeken.

Zo bezien is de millennialange filosofische continuïteit waar Groot het over heeft wel herkenbaar. Des te intrigerender zijn de gaatjes die hij in zijn eigen betoog prikt, doordat hij een paar keer een voorbehoud maakt ten aanzien van de alleenheerschappij van die Platoonse definitie van filosofie.

Zo zegt hij bij zijn introductie van Plato: “Plato, zo menen bijna alle filosofen, legde de grondslag voor de wijsbegeerte in al haar aspecten en van alles wat zich daarvan later heeft afgesplitst.” (mijn nadruk). En hij vraagt zich ergens anders af of Kierkegaards op het persoonlijk lot gerichte existentialisme wel filosofie mag heten, “want filosofie is bijna altijd op zoek geweest naar grote, algemene waarheden” (mijn nadruk).

Wat betekenen die “bijna’s”? Kan Groot zélf niet goed meer uit de voeten met de universaliserende opvatting van filosofie, of doelt hij op anderen? Dat eerste zou je kunnen afleiden uit de nadrukkelijkheid waarmee hij stelt dat Plato geleidelijk aan steeds meer glans verliest. Nietzsche droeg daar volgens hem aan bij door te laten zien hoe Plato’s beroep op ‘de waarheid’ vooral bedoeld was om indruk te maken. Groot volgt in Nietzsches spoor door zich af te vragen of dat trucje nog wel werkt. “Feit is dat Plato’s ster al enige tijd aan het dalen is”, ook al heeft Derrida erop gewezen dat zelfs Nietzsche niet zonder een begrip van de waarheid kan.

Spreekt hier Ger Groot zelf? Is hij één van de filosofen die naar een andere invulling zoekt van filosofie dan die van de zoektocht naar grote, algemene waarheden? Het zou goed kunnen.

Maar dan zou je verwachten dat hij in zijn inleidende presentatie in Trouw van de geselecteerde filosofen  precies de ene filosoof uit de reeks die, na Nietzsche, daadwerkelijk ernst maakt met een minder universaliserende filosofische benadering, de nodige aandacht geeft. En dat doet hij juist niet. Emmanuel Levinas zit wel in de boekenreeks maar komt als enige van de twaalf in de introductie niet voor.

En dat terwijl Levinas niet alleen ten volle rekenschap geeft van het failliet van de Platoonse filosofie maar ook vervolgens experimenteert met de vraag of een andere opvatting van waarheid kan worden gevolgd. Namelijk een opvatting die waarheid minder koppelt aan eenduidige grondstructuren en terughoudend is met de woorden ‘altijd’ en ‘overal’. En die ruimte laat voor verrassing en pluraliteit. In plaats van te universaliseren is de opdracht aan die filosofie dan juist om te verhelderen waar onze universaliseringen de mist in gaan.

Wat zou, vanuit dit perspectief, die weglating van Levinas door Groot kunnen betekenen? Vindt Groot, ondanks zijn bedenkingen bij de Platoonse filosofie, dat Levinas te zeer afwijkt van de standaarden van die filosofie? Overschrijdt Levinas wat hem betreft te veel klassiek-filosofische grenzen?

Ik denk het niet, want Groot zelf gaat ook best ver. Bijvoorbeeld als het gaat om ‘de praktische rede’ legt hij uit dat principes waarvan het gezond verstand zegt dat iedereen ze wel móet delen, voor de praktijk nauwelijks waarde hebben. Met andere woorden: de door niemand te weerleggen universele regels van Kant zijn voor Groot behoorlijk relatief.

Heeft de weglating van Levinas er dan mee te maken dat de filosofie bij hem misschien wel een nieuwe invulling krijgt, maar één die, onder andere door Groot, als onprettig beleefd wordt? Dat zou namelijk een filosofie zijn die je kunt omschrijven als ‘negatieve filosofie’, naar analogie van wat ooit ‘negatieve theologie’ heette. Zoals die laatste stelde dat God zo groot is dat je Hem nooit in een woord kunt vangen en alleen maar kunt aanduiden wat Hij in ieder geval níet is; zo moet de filosofie volgens Levinas vooral nog bewaken waar de universaliserende pretenties van de rede hun boekje te buiten gaan en de menselijke pluraliteit geweld aandoen.

Zo’n poortwachtersfunctie spreekt Groot, en veel andere filosofen, waarschijnlijk niet aan. Maar er gist daar wel iets naar mijn gevoel. Daarin word ik bevestigd door boektitels als Ethics without Ontology van de analytische filosoof Hillary Putnam en Beyond Theory van Stephen Toulmin. Maar ook door gedachten van een andere Nederlandse filosoof, Renée van Riessen. In Het Vermoeden opperde zij onlangs: “Filosofie spreekt in het algemeen, liefst zeer algemeen. Je moet ook bijzonder spreken. Dat kan het belang zijn van Christelijke filosofie, omdat het daarin gaat over het specifiek worden van God in de menselijke gedaante van Jezus”. Afgezien van de vraag of Jezus nu juist niet weer universeel-iconisch is gemaakt, is de interessante kwestie in deze uitspraak: hoe kan de filosofie ertoe bijdragen dat het specifieke gekoesterd wordt, in plaats van uitgebannen?

Zie ook Waarom is gezond verstand zo schaars? en Moeilijker dan postmodern

2 opmerkingen:

  1. Ger Groot is gepromoveerd op een proefschrift over vier 'ongemakkelijke filosofen' (zijn woorden): Nietzsche, Cioran, Bataille en Derrida. Ik vermoed dus dat hij wel sympathie heeft voor die filosofen die het universaliserende denken verlaten of ter discussie stellen.

    Het is de vraag of we in de geschiedenis van de filosofie w.b. methodiek of thematiek één doorgaande lijn kunnen ontdekken. Ik ben meer gecharmeerd van Foucaults analyse: we moeten op zoek naar de grenslijnen en breukvlakken die we in onze voortdurende constructie van geschiedenis toedekken. Denken vanuit discontinuïteit is misschien wel vruchtbaarder dan steeds op zoek te gaan naar samenhang (en deze er soms met de haren bijslepen).

    Dat Levinas als enige in de introductie niet voortkomt vind ik wel interessant. Misschien is hij wel iemand die een radicaal discontinu element introduceert en zich daarmee onttrekt aan opname in deze geschiedenis :).

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja, dank voor je reactie (jammer dat het alleen Anoniem kan).

      Ik constateer eveneens dat Ger Groot ruim aandacht schenkt aan wat de grenzen van de ratio overschrijdt (bijvoorbeeld in Lekker irrationeel http://naudvanderven.blogspot.nl/2011/10/lekker-irrationeel.html). Daarom intrigeert mij zijn aarzeling als het gaat om Levinas.

      Verwijderen