Daarbij valt te denken aan Mozes, die zijn eerste boodschap
van de Eeuwige krijgt doordat deze in de woestijn tot hem spreekt vanuit een
brandend braambosje. Vervolgens leidt Mozes het 40-jarige identiteitsvormende
groepsproces van de tocht door de woestijn, en ontvangt daar op de berg Sinaï
de Tien Geboden.
Verderop in de Bijbel bereikt de profeet Elia na een
40-daagse tocht door de woestijn, zonder eten en drinken, uiteindelijk de berg
Sinaï waar hij begenadigd wordt met een verschijning van God. Die toont zich op
de abstracte woestijnwaardige manier niet in storm of aardbeving of vuur maar
in een zachte bries. Zijn opvolger Elisa brengt eveneens een tijd door in de
woestijn.
Voor Noord-West-Europa is een geheel andere
identiteitsvormer aan te wijzen: de winter. Althans dat stelt Adam Gopnik in
zijn boek Winter. Five
windows on the season.
Volgens Gopnik speelde de winter een essentiële rol in het ontstaan van
het zelfbewustzijn van jonge Europese naties. Met name romantici in noordelijke
landen als Engeland, Duitsland en Rusland beleefden tot in hun botten het
ontzag voor mysterieuze maagdelijke witte vlakten en lieten zich inspireren
door sprookjes en heldensagen die zich daar afspelen.
De aandacht van Gopnik voor de Europese winters spreekt me
wel aan, maar niet zozeer vanwege het romantische karakter ervan. Ik word
eerder getroffen door een verwantschap die de winter heeft met de woestijn, en
vind die verwantschap in de winterse verstilling, de tijd die tot stilstand
komt als het water bevriest en alle leven bedekt wordt onder het wit. Dat is
wat mij betreft het Europese equivalent van de subtropische woestijnen. In
beide situaties treedt verstilling in, zo niet ontbering, en kan de mens in een
stemming van inkeer gebracht worden. Niet voor niets is wit de kleur van Jom Kipoer.
Gemeenschappelijk hebben die situaties ook dat je er naar
kunt verlangen: naar de heftigheid van droge hitte of snijdende kou,
waarschijnlijk vanwege een verscherpt inwendig bewustzijn dat er het gevolg van
kan zijn. Dat verlangen steekt de kop op, althans bij mij, als we zo’n
halfslachtige kwakkelwinter meemaken als dit jaar, dan kun je uitzien naar hard
ijs.
Maar zo gedrenkt in de Bijbel is de Westerse cultuur wel,
dat behalve de winter ook de woestijn kan dienen als spontane metafoor voor
innerlijke scherpte. Dat blijkt bijvoorbeeld als Rob Schouten een alledaags
Tomtom-ritje beschrijft van Amsterdam naar Den Haag, kabbelend, rommelig en
druk. “Ik sloeg af, De Beddenreus, Blokker. Achter een enorme vrachtwagen stond
ik in een korte file. Er stond op dat ik een nummer kon bellen als ik niet
tevreden was over de chauffeur. Maar de man deed niets verkeerds, al stond-ie
stil. Over het trottoir reed een vorkheftruck, beladen met pallets. Een fietser
haalde ons in, voor de gelegenheid sneller dan het autoverkeer. Hij had een
pakje onder z’n snelbinder, maar wat er in zat? Iedereen was met iets bezig, op
weg ergens naar toe. Overal huizen, kantoren, megastores, achter ramen werd
gewerkt. Weet je wat het is zei de dichter Mustafa Stitou onlangs tegen mij:
Nederland heeft geen woestijn.”
Zie ook Zondebok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten