donderdag 21 mei 2009

Taylor, Levinas en de leegte


De afgelopen week stonden de kranten vol met artikelen over Charles Taylor vanwege het verschijnen van de Nederlandse vertaling van zijn boek A Secular Age. In dat boek legt Taylor uit hoe de kerkverlating in het Westen paradoxaal genoeg voortkomt uit het onderricht dat die kerk haar gelovigen aanbood. In de krantenartikelen licht hij zijn standpunten toe.

Het is opmerkelijk hoeveel parallellen er naar aanleiding van die artikelen te trekken zijn tussen de denkbeelden van Taylor en die van Levinas.

Om te beginnen maken beide filosofen de zorg om de existentiële leegte van veel mensen in het Westen tot een belangrijk thema van hun werk. Taylor spreekt over de teloorgang van sociale verbanden en traditionele betekenisgeving vanuit de religie. Het is alsof de band is doorgeknipt tussen onszelf en de kosmos en dat we dat steeds meer als een verlies ervaren.

Levinas spreekt, vooral in zijn vroege werk, over een overmaat aan zelfbewustzijn en zelfgenoegzaamheid van de moderne mens. Deze heeft de mens eenzaam gemaakt en in een gevangenis van verveling en walging geplaatst.

Beiden leggen verder – weliswaar op totaal verschillend wijze – een verband tussen die leegte en de verzelfstandiging van het individu die zich in de loop van de tijd in het Westen heeft voltrokken. Taylor doet dat middels een cultuurhistorische beschrijving van ontwikkelingen in het Christendom. De kerk droeg de mensen op te leven naar het Evangelie. Dat vroeg om discipline en die kwam er ook. Hard werken en het gezinsleven werden belangrijk. Zo ontstond een geordende, productieve en vredige samenleving. Maar juist daardoor kregen de mensen geleidelijk aan het gevoel het ook wel te redden zonder God.

Levinas presenteert de verzelfstandiging van het individu als de uitkomst van de strijd van de mens tegen het il-y-a. Het il-y-a staat bij Levinas voor de bedreiging die uitgaat van een ijzige kosmos die in zijn onverschilligheid de mensen treft met meteorietinslagen, tsunami’s en bosbranden. Door aanwending van zijn rationele vermogens bindt de mens de strijd aan met de elementen. Hij dringt ze terug en organiseert een geordende eigen wereld.

De beide auteurs geven in verwante termen een beschrijving van de geestestoestand van de mens in zo’n geordende samenleving. Taylor spreekt van het omsloten zelf, als tegengesteld aan het poreuze zelf van vóór de disciplinering, dat in vanzelfsprekend contact stond met de omringende wereld. Het omsloten zelf heeft de mogelijkheid afstand te nemen, zich los te maken van alles buiten de geest. Alles wordt vatbaar voor manipulatie. Hierdoor kan dit zelf zich als onkwetsbaar zien, als meester van de betekenissen die de dingen voor hem hebben.

Levinas typeert de georganiseerde mens, in zijn gescheidenheid van de kosmos, als soeverein, zichzelf genoeg. Hij kan zichzelf beschouwen als zijn eigen oorsprong. Eenzaamheid en verveling zijn kenmerken die zowel Taylor als Levinas toekennen aan deze verzelfstandigde mens. Daarbij is het wel zo is dat Levinas de verzelfstandiging van de mens ten opzichte van een ijzingwekkende kosmos een grote verdienste vindt, maar de bijbehorende leegte noemt hij beklemmend.

Waarin ze opvallend van elkaar verschillen is een nadere analyse van de wortels van die ontwikkeling naar afsluiting, zelfgenoegzaamheid en eenzaamheid die zij beide beschrijven.

Taylor constateert een kentering in de uitwerking die de nadruk op het Evangelie had. Hij stelt vast dat de oorspronkelijke bedoeling die de kerk had met haar disciplinering naar de achtergrond verdween. De discipline zelf kwam op de voorgrond te staan en die bracht ons welvaart en veiligheid. Toen hadden we de Heilige Geest niet meer nodig. Het is, wat Taylor betreft, nu zaak om nieuwe vormen van betekenisvolle verbinding te creëren.

Levinas gaat voor zijn analyse verder terug in de tijd. Hij constateert dat het Westen al veel langer in de greep is van het geloof in rationalisering en ordening. Dat is een filosofische attitude die teruggaat op Parmenides en Plato en die het Christendom heeft overgenomen. Binnen die attitude geldt de ratio als laatste grond van betekenisgeving en werkelijkheid en wordt de menselijke ervaring gewantrouwd. Het Christendom heeft dat schema niet verlaten maar er een religieuze inkleding aan gegeven door de geschiedenis voor te stellen als een doelgericht goddelijk plan met de verlossing door Jezus Christus als spil.

Zo beschouwd is wat er nu gebeurt met het Christendom helemaal niet zo raadselachtig en zijn disciplinering en rationalisering niet zomaar de uit de hand gelopen bij-effecten die Taylor ervan maakt. Wat er nu uitkomt heeft er vanaf het begin in gezeten.

Wat Levinas betreft is er dus meer nodig om onze leegte en eenzaamheid te overkomen dan nieuwe vormen van betekenisvolle verbinding. Want dat zou wel eens meer van het zelfde kunnen blijken te zijn: georganiseerde, gedisciplineerde, afgedwongen betekenis volgens de beste Grieks-Christelijke tradities, uiteindelijk gefundeerd in de ratio en voorbijgaand aan concrete individuele ervaring van betekenis. En met nog meer leegte als gevolg.

Het enige wat Levinas daartegenover kan stellen is de werkzaamheid van een transcendentie die niet de gedaante heeft van een systematisch uit te werken historisch plan, maar die zich in onvoorspelbare sociale ontmoetingen voordoet. In zulke ontmoetingen breekt het beeld van een historische samenhang, een kloppend plaatje, daar valt niets te manipuleren maar daar gebeurt wel wat. Daar is geen leegte en verveling. Daar gebeurt, om met Taylor te spreken, "iets groots".

Zie ook Bestemming bereikt

Geen opmerkingen:

Een reactie posten