zaterdag 22 januari 2011

Alfa en bèta


Debatteren staat in onze cultuur hoog in aanzien. En ik moet zeggen, ik houd er ook wel van om mensen op het scherp van de snede met elkaar te zien discussiëren. Een goed debat waarbij de deelnemers niet te voorzichtig, niet lichtgeraakt, maar open en fel met elkaar in gesprek gaan is aan mij wel besteed.

Maar toch moet je daarmee oppassen, in de praktijk loopt het niet altijd zo lekker. En dat heeft te maken met een soort aanmatigende superioriteit die uitgaat van die liefde voor het debat. De aansporing om gewoon open alles en eerlijk te zeggen vertrekt vanuit de Westerse vooronderstelling dat wij allen voortdurend volwassen mensen zijn die in volle redelijkheid met elkaar overleggen. Daar zit iets normatiefs en hooghartigs in en daarmee drijf je soms mensen in een hoek. Niet iedereen en niet alle culturen zijn gediend van die zelfgenoegzame vrijmoedigheid.

Er is dus nuance vereist en iedereen moet vooral zelf weten hoever hij wil gaan en hoeveel openheid hij wil toelaten. Maar dat gezegd zijnde, vind ik het toch altijd jammer als mensen het debat ontlopen. Als dat gebeurt onderscheid ik in al mijn aanmatiging grofweg twee houdingen waardoor mensen interessante interactie uit de weg gaan.

De eerste houding is die waarin men de werkelijkheid reduceert tot een overzichtelijk systeem waarin als het ware van te voren al bepaald is wat erin past en wat niet, zodat je niet voor verrassingen gesteld wordt. Dat kan een godsdienstig systeem zijn, maar ook een wetenschappelijk systeem. Ik denk hierbij aan natuurwetenschappers die naast exacte theorieën geen andere zingevende verhalen accepteren.

Ondanks zijn reputatie van vrijdenker zou ik Galileï in deze groep indelen. Hij wees namelijk het aanbod af van de toenmalige paus om zijn theorie naast het oorspronkelijke bijbelse verhaal te zetten. Er kon maar één waarheid zijn, vond Galileï. En zo las ik laatst in de krant dat het voor homo’s speciaal bij bèta-studies en reformatorische studentenverenigingen lastig kan zijn om voor hun geaardheid uit te komen. Dat verstoort kennelijk de overzichtelijkheid.

De tweede houding is die waarin men alles open laat, en een voorkeur heeft voor vele opvattingen en verschillende scholen die elkaar tegenspreken. De wereld van mensen met deze houding is breed en gelaagd, te complex om zich in een enkele zienswijze te laten vatten. Maar deze mensen zwelgen vaak in het eindeloze uitwisselen van meningen en dat bevordert het echte debat ook niet.

Elk van beide houdingen is op zichzelf al niet bevorderlijk voor het debat. Daar komt nog een andere debatremmende factor bij: de twee houdingen zijn geneigd om elkaar te verketteren. Zo maken de eersten (zeg maar de bèta’s en de fundi’s) het verwijt aan de tweeden (de alfa’s) dat geesteswetenschappen geen geschiedenis maken en geen vooruitgang boeken, in tegenstelling tot de natuurwetenschappen of de openbaring.

En de alfa’s verwijten de bèta’s dat ze een naïef mensbeeld hebben, weinig of niets weten van politieke werkelijkheid en denken zich daar ook niet mee bezig te hoeven houden. Minachting voor exacte wetenschappers of meer traditioneel gelovigen is vaak niet ver weg.

Daarom zegt Van Bendegem in zijn boek Hamlet en entropie; de twee culturen, een halve eeuw later over de discussie die C.P. Stone destijds aanzwengelde: laten we beide houdingen op waarde schatten. Dat zou de situatie kunnen opleveren waarin geïnformeerde leken gevormd worden die van allebei wat weten. En dat kan het debat stimuleren, en daarmee mondigheid en sociale alertheid. Wat ik als historicus en alfa aan zijn visie wel mooi vind is dat hij uiteindelijk toch een meerwaarde toekent aan de menswetenschappen: omdat zij ervan uitgaan dat er altijd meerdere theorieën naast elkaar bestaan, zodat steeds meerdere posities tegelijkertijd mogelijk zijn.

Zie ook Bekvechten

Geen opmerkingen:

Een reactie posten