Eén van de benaderde externen is columnist en schrijver Ellen Deckwitz, en zij citeert uit het verzoek dat ze kreeg. De missie wordt omschreven als het vergroten van „ethische reflectie en ethisch handelen als essentieel onderdeel van het ambtelijk vakmanschap” om „het vertrouwen te herstellen dat ernstige deuken heeft opgelopen”. Zodat „eind 2025 binnen de Rijksoverheid goede gesprekken in de werkpraktijk vanzelfsprekend zijn”. Deckwitz raakt ervan in de war, waarom sturen we niet gewoon de bewindspersonen die voor de vertrouwensdeuk in de politiek hebben gezorgd naar zo’n programma?
De veronderstelling dat je in drie jaar tijd mensen die dat tot nu toe niet deden goede gesprekken, over ethische dilemma’s nog wel, kunt helpen voeren is wel erg optimistisch. En getuigt van een diep geworteld geloof in maakbaarheid, niet alleen van overheidsbeleid maar ook van menselijke reflectie. Goede gesprekken? Daar maken we een project van, inclusief een SMART gemaakte doelstelling!
Ik zou bijna de filosoof Paul van Tongeren gelijk geven als hij gevraagd naar een reactie op dit project bevestigt dat het duurbetaalde onzin is. Morele verbetering is wel mogelijk, zegt hij, maar niet als een in korte tijd op te leveren product. Het gaat om het ontwikkelen van deugden, zegt Van Tongeren, en daar is tijd en geduld voor nodig. Geduld zelf is daarbij de grootste deugd, want “geduld is de deugd van degene die op een virtuoze manier kan volhouden”, zoals de klokkenluider die je kunt zien als belichaming van moreel geweten in organisaties. Dat klinkt interessant, maar toch ben ik het niet eens met Van Tongeren. Ik vind zijn nadruk op ‘virtuositeit’ veel te veel gericht op het leveren van een prestatie. Ook hier blijkt de moraal uiteindelijk maakbaar, het feit dat het veel tijd en inspanning en misschien middelen kost geeft deze virtuositeit bovendien een elitair en daardoor afstotend karakter.
Op het oog minder elitair is het recept van Klaas Rozemond waarover ik vervolgens las in een bespreking van zijn boek De beste filosofische ideeën om je moraal te verbeteren (wat een titel!). Rozemond meent dat mensen op het gebied van moraal veel van sporters en (uitvoerend) kunstenaars kunnen leren. Het onbeschaamde gebruik door hem van maakbaarheidsjargon zoals ‘techniek’ tot verbetering, en de noodzaak van een ‘ijzeren wil’ en ‘200 procent inzet’ toont hoezeer het projectmatige doel-middel denken hier wordt ingezet voor morele virtuositeit. De nadruk op het presteren krijgt karikaturale trekjes, maar wat mij betreft verschilt zijn benadering niet wezenlijk van die van Van Tongeren. Die laatste presenteert het wat sjieker, maar ik vind ze beiden te veel gericht op moraal als prestatie van het ik. In zijn bespreking van Rozemonds boek hekelt Michel Dijkstra zijn barse oproep tot verbeteringsdrift aan een samenleving “waar de burn-out alomtegenwoordig is en waar mensen hun uiterste best doen om de machine draaiende te houden en niets meer dan dat. Zo’n pleidooi voor aristotelische morele virtuositeit stuit hier, vrees ik, op weinig begrip.” Daar is de samenleving te moe voor.
Misschien, denk ik dan, zijn we ook té lang overvoerd geweest, via Socrates, Aristoteles, Jezus en de Verlichting, met de overspannen gedachte dat morele verbetering geheel en al van eigen makelij is. Het ik moet het steeds weer allemaal zelf doen, het is kennelijk erg moeilijk om die gerichtheid op het ik los te laten. Waarom de ander niet gewoon een keer laten komen?
Moraal opgevat als prestatie van het ik, daar krijg je projecten van (en jeuk).
Zie ook Zelfreflectie door de ander en Uw filosofie is de mijne niet.
Wil je commentaar geven of zien: klik op De Maand van de Morele Maakbaarheid en scrol naar beneden door.
Deze beschouwing begint met het benoemen van het project van de overheid met als doel om het vergroten van „ethische reflectie en ethisch handelen als essentieel onderdeel van het ambtelijk vakmanschap”. Vervolgens gaat het over het ontwikkelen van deugden, morele verbetering en morele virtuositeit in het handelen. Projectmatig doel-middel denken komt in beeld als de leidraad voor de beoogde verbetering van het ambtelijk vakmanschap. Daar kun je bezwaar tegen hebben gezien het naïeve maakbaarheidsdenken dat hieraan ten grondslag ligt en de focus op de ‘ik’ die het moet doen.
BeantwoordenVerwijderenZelf zie ik een heel ander vraagstuk. De beleidsmakers veronderstellen dat gebrek aan een vaardigheid (te weinig ethische reflectie en ethisch handelen) de oorzaak is van het vraagstuk. Dat wil er bij mij niet in. Dat zou immers betekenen dat de honderden zo niet duizenden ambtenaren betrokken bij de toeslagenaffaire niet in staat zouden zijn om naar hun eigen morele kompas te kijken. En dat zij geheel en al spontaan onethisch handelen. Dat is ongeloofwaardig. Het zijn gewone Nederlanders. Die vaardigheid hebben ze heus wel en het kompas van deze ambtenaren staat vast en zeker niet op onethisch handelen gericht.
Maar wat is er dan wel aan de hand? Wat zien de beleidsmedewerkers in Den Haag over het hoofd? Wat is hun blinde vlek? M.i. is dat het fenomeen werkovertuiging. ‘(Werk)overtuiging’ is een van de logische mentale niveaus zoals beschreven door Bateson. Het vormt de aangeleerde en in de werkreflexen verankerde leidraad voor het acteren. Bij de ambtenaren stond daar blijkbaar niet iets in van ‘gebruik je morele kompas, want dat is nodig om succesvol toeslagen toe te kennen’. Waarschijnlijk waren de werkovertuigingen wel bomvol gestopt met zaken als ‘volg strikt de door ons opgestelde regels, want dat leidt tot succes voor ons als leiding’. Het veranderen van die werkovertuigingen vraagt niet om een filosofische benadering. Een beetje leiderschap, een vrij eenvoudig verhaal en consequent voorbeeldgedrag volstaat. Zeker omdat ethisch gedrag bij vrijwel alle ambtenaren vast en zeker vlak onder de huid zit. Het is eenvoudig wakker te kussen. De oproep van Ellen Deckwitz gericht aan de verantwoordelijke bewindspersonen om naar het programma te gaan is daarom in mijn ogen slechts half juist. Het gaat wel om deze personen, maar ze zouden een ander, minder hoogdravend programma moeten volgen. De blinde vlek opvullen met basiskennis over menselijk gedrag in organisaties volstaat.
Om hier toch een filosofisch tintje aan toe te voegen verwijs ik graag naar het fenomeen dat Zygmunt Bauman beschreef als de ongelijke strijd tussen het klein-moraal, zeg maar ‘het geweten, de deugden’, en het groot-moraal (‘de opgelegde regels’). Het groot-moraal wint volgens hem altijd en maakt zelfs het klein-moraal kapot. In mijn perceptie heeft dat plaatsgevonden in de toeslagenfabriek
Dank voor je uitgebreide reactie. Maar nu ben ik toch wel benieuwd wat voor jou overheerst. Aan de ene kant zeg je: ethisch gedrag is eenvoudig wakker te kussen. Maar je eindigt (met Bauman) toch heel pessimistisch: het geweten en de deugden verliezen het gemakkelijk van de groot-moraal. Is dat je uiteindelijke conclusie? Groet, Naud
Verwijderen