zaterdag 2 januari 2010

Overmoedige Verlichting


Engelse openbare aanklagers deden vorige maand een arrestatiebevel uitgaan tegen de Israëlische ex-minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni. In voorgaande jaren bevalen Spaanse magistraten de aanhouding van onder andere Chileense en Israëlische (oud-)politici. Maar het Spaanse parlement heeft in Juni aangekondigd het principe van de universele jurisdictie uit zijn juridische systeem te gaan verwijderen. In het Spaanse besluit wordt bepaald dat de grensoverschrijdende jurisdictie slechts geldt in gevallen waar Spanjaarden bij zijn betrokken.

Grensoverschrijdende of universele jurisdictie komt erop neer dat binnen een particularistisch, nationaal rechtssysteem alle misdaden tegen de menselijkheid aan de orde kunnen worden gesteld. Ook als het misdrijf buiten dat land heeft plaats gehad, of als de verdachten burgers zijn van andere landen.

Universele jurisdictie behoort tot de mogelijkheden van de rechtspraak in onder andere Engeland, België en Spanje, maar dat laatste land wil er nu dus vanaf. Als motieven voor het afschaffen ervan worden vooral praktische zaken genoemd, met name het gevolg dat je politieke problemen kunt krijgen met min of meer bevriende landen. Bijvoorbeeld in haar relatie met Israël had de Spaanse regering daar last van.

Maar zijn er alleen bezwaren van pragmatische aard aan te voeren tegen universele jurisdictie? Die gedachte suggereert dat in het Spaanse besluit een lofwaardig principe het onderspit delft onder de druk van ordinaire politieke en praktische motieven. Want dat de achterliggende gedachte achter universele jurisdictie lofwaardig is valt niet te ontkennen. Universele jurisdictie heeft als doel om de zwakken en kwetsbaren van deze wereld te beschermen door te verzekeren dat oorlogsmisdadigers berecht kunnen worden. Zelfs als zij leven in landen met een zwak ontwikkeld juridisch systeem. Het is en blijft een mooi principe.

Toch is er naar mijn idee bij dat mooie principe een principiële kanttekening te maken. Al op het eerste gezicht zit er iets ongerijmds in de combinatie van een natiestaat en universalisme. De natiestaat is namelijk per definitie iets willekeurigs, een door vele historische grilligheden gevormde afbakening, die botst met universalisme dat, in het verlengde van het Verlichtingsenthousiasme, ongeacht plaats en tijd algemeen geldig wil zijn.

Verder uitgediept komt de ongerijmdheid aan het licht door de historie van het stelsel van natiestaten nader te bekijken. Zowel de natiestaat als de markteconomie vindt zijn oorsprong in een principe van concurrentie en het najagen van strategisch voordeel ten opzichte van derden. Dat werkt bijvoorbeeld nog steeds door in zaken als het milieu waarin die combinatie van natiestaten enerzijds en marktwerking anderzijds een mondiaal antwoord op de vervuiling in de weg staat.

Daar hoeven we niet laatdunkend over te doen, daarvoor is die zelforganisatie via elkaar beconcurrerende nationale eenheden te vanzelfsprekend. En we hoeven het aan de andere kant uiteraard ook niet op te hemelen en alle Verlichtingsstreven tegen te houden die over grenzen heen kijkt. Universele gerechtigheid blijft een goed idee en het moet prachtig zijn om dat mee te maken.

Maar het wordt problematisch als dat universalisme zo euforisch en triomfalistisch wordt, dat het de oorsprong van natiestaten en de ongerijmdheid van particulier universalisme uit het oog verliest. Met name in West-Europa is dat risico reëel. De tientallen jaren van stabiele vrede in Europa – onder vooral Amerikaanse bescherming – kan ons het zicht benemen op de onderliggende, nog steeds werkzame aspecten van het systeem van rivaliserende natiestaten. We vergeten onze eigen oorsprong en komen in de illusie terecht.

Het kan er bovendien toe leiden dat we niet meer begrijpen hoe het is, als land, als je je nog niet in die luxe positie bevindt. De aanspraak op universele gerechtigheid kan aanmatigend worden en het begrip verliezen voor landen waar de rivaliteit vijandiger aan de oppervlakte treedt dan bij ons. Natuurlijk moet je de vraag stellen of zo’n land wel genoeg doet om vrede binnen bereik te brengen. Maar het verkeren in een fase van vijandschap met andere landen is, op zichzelf genomen, legitiem – gegeven de willekeur van ons stelsel van nationale afbakeningen. Het is niet anders dan de fase waarin de West-Europese naties honderd jaar en twee wereldoorlogen geleden nog verkeerden. En reken maar dat bijvoorbeeld 'disproportionaliteit' er heel anders uit ziet als je erin zit of er buiten staat.

Een eerlijke beoordeling van regimes in oorlog moet daarom die strijdsituatie tot uitgangspunt nemen. Dus: zo’n land is in oorlog en hoe gaat het daar vervolgens mee om. Volgens de rechtsgeleerde Kamminga doe je er bij zo’n beoordeling goed aan om niet te gauw je eigen rechtssysteem in stelling te brengen. Het blijft een paardenmiddel, en waar het even kan is het beter om oorlogsmisdadigers in hun eigen land aan te pakken. Zeker als een rechtssysteem daarvoor goed is toegerust, wat volgens hem bijvoorbeeld in Israël het geval is.

Zie ook Veranderingsporno

Geen opmerkingen:

Een reactie posten