donderdag 13 februari 2014

Immuun


Gelijkmoedig en onverstoorbaar blijven, het liefst onder alle omstandigheden. Zo werd traditioneel omschreven waar het in de filosofie om ging, en zo wordt het door sommigen nog steeds omschreven.

Vorige week las ik dat terug in een interview met de Franse filosoof en socioloog Frédéric Lenoir. Hij vertelde over zijn bewondering voor Etty Hillesum omdat zij de situatie bereikt had die filosofen altijd voor ideaal hielden, namelijk die waarin niets je meer diep pijn kan doen. “Filosofen hebben het altijd gezegd, vanaf de eerste Grieken: je geluk hangt niet af van gebeurtenissen om je heen”. Zonder veel moeite herken je daarin inderdaad het doel van Socrates die gelijkmoedigheid predikte tot in zijn gifbekerdood, en het doel van vele andere filosofen tot in onze tijd.

Ik snap het wel, dat temidden van zoveel aards gewoel en onbestendigheid de mens zoekt naar een soort onkwetsbaarheid. Toch ben ik blij dat er ook filosofen zijn die dat verlangen naar absolute zekerheid ter discussie hebben gesteld of hebben ontmaskerd als een streven naar macht. Nietzsche is daarmee begonnen en de twintigste-eeuwse postmoderne filosofen volgden in zijn voetspoor. Maar die stromingen worden lang niet door iedereen serieus genomen. Is dat wel echte filosofie, vraagt men dan. Want die streeft toch naar absolute zekerheid?

Het vervelende is dat dat laatste streven, behalve veel goeds en veiligs, ons ook veel nare dingen oplevert, met name een soort Unheimlichkeit. Ik denk aan de diepgewortelde neiging in onze samenleving tot objectiveren en meten, die onze werkvloeren en omgangsvormen de steriliteit kan geven waar velen op gezette tijden last van hebben. Ik denk ook aan de mate waarin mensen langs elkaar heen leven, safe maar onaanraakbaar en killer dan ze misschien willen.

Die wijze van communiceren, die geleerd heeft om kernkwesties niet meer te raken, zou wel eens regelrecht kunnen voortkomen uit dat eeuwenoude filosofische programma dat probeert de raakbaarheid terug te dringen. De kunst van de communicatieve immuniteit hebben wij daardoor tot op grote hoogte kunnen ontwikkelen. Met als resultaat een veilige en efficiënte samenleving, maar wel een die soms nergens meer over gaat.

Maar hoe is die communicatieve armoede dan in verband te brengen met Etty Hillesum, met wie dit stukje begon? Is zij niet een ikoon van openheid en van engagement met wat er om je heen gebeurt? Ja, misschien wel. Als het niet zo is – wat Henriëtte Boas ooit van haar zei – dat ze bakvisachtig dweepte met haar engagement; dus als haar engagement oprecht was, dan gaat dat kennelijk heel goed samen met de alom nagestreefde immuniteit.

Je zou kunnen zeggen dat de opofferende heroïek van een Etty Hillesum (maar ook bijvoorbeeld een Moeder Theresa) en de communicatieve steriliteit van onze omgangsvormen twee kanten zijn van dezelfde medaille. Beide zijn strategieën voor het bereiken van immuniteit, en de ene bereikt die door totale overgave en de andere door afscherming van de raakbaarheid.

Wat er tussenuit valt is de dagdagelijkse mix van kwetsbaarheden, waar kwetsuren en excuses, suffigheid en succes elkaar afwisselen. De triviale raakbaarheid raakt verweesd. Dat wil zeggen: problematisch is de uitwisseling over dingen die er toe doen. Die niet direct heroïek met zich meebrengt, maar wel door rijke en warme communicatie de steriliteit kan afhouden.

Daar hebben veel filosofen geen kaas van gegeten. Ik koester degenen die dit wél tot onderwerp maken van hun bespiegelingen, en ik blijf hen ondanks alles filosoof noemen.

Zie ook Verveling, De valkuil van de universaliserende rede en Er is tóch vooruitgang(2)

vrijdag 7 februari 2014

Proportioneel


Frits Bolkestein schreef onlangs in de NRC over Israël, naar aanleiding van een advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). Hoewel hij de nuance niet schuwde en de bezetting van de Westbank benoemde als struikelblok, nam hij het op voor Israël. Maar door een paar opmerkelijke missers ging het effect van het stuk grotendeels teloor.

Allereerst sprak hij over koning Hoessein als de huidige vorst van Jordanië, terwijl de man al in 1999 is overleden. Zo’n evidente misser mag in een serieus opiniestuk toch niet voorkomen.

Verder schreef hij dat de Islam uit zou zijn op de vernietiging van de Joden. Ik weet niet waar hij dat vandaan haalt. Je hoeft niet per se de ophemeling te omarmen van het Moorse Spanje als paradijs van vreedzaam samenleven van Joden en Moslims om toch te menen dat vreedzame coëxistentie van die groepen mogelijk is.

Geen evidente misser, maar simpelweg een andere opinie dan de mijne is Bolkesteins opvatting dat markering van producten van de Westbank flauwekul is. “Libië, Egypte, Syrië en Irak staan in brand. Wat wil de AIV? Dat Israël de correcte etiketten plakt op sinaasappelen die op de Westover zijn gegroeid”.

Ik vind die etkikettering helemaal niet zo verkeerd. Als je niet wilt dat heel Israël gedemoniseerd wordt (zoals dreigt bij totaalboycots), dan zul je moeten laten zien waar de grens ligt tussen wat verwerpelijk is en wat niet. Als etikettering daaraan kan bijdragen, juich ik dat toe.

Natuurlijk snap ik Bolkestein wel. Hij vraagt zich af of het niet disproportioneel is, in een regio waar men elkaar wekelijks bij duizenden vermoordt, om je druk te maken over omgehakte olijfbomen en checkpoint-controles?

Mijn antwoord zou zijn dat het misschien wel disproportioneel is ten opzichte van het omringende Midden-Oosten, maar dat dat voor meer dingen geldt waar men zich in Israël mee bezig houdt. In Tel Aviv wordt een gay-pride gehouden of maakt men zich druk over de kwaliteit van de espresso op een schaal die ongekend is in het Midden-Oosten. Dat kun je disproportioneel noemen, maar binnen de Israëlische microcosmos is het heel adekwaat. En is het dus ook adekwaat om je druk te maken over de bezetting en de vernederende praktijken die daarbij horen.

Natuurlijk, als het gaat om de verdediging van legitieme grenzen tegen Midden-Oosterse buurlanden kan Israël zich geen disproportionaliteit veroorloven. Om zich staande te houden moet Israël daar wel het gebruikelijke geweldsniveau hanteren, het is daar immers geen Nederland-België.

Maar op de Westbank hoeft Israël, ook defensief gezien, helemaal niets. Wat de kolonisten  daar doen is ideologisch gedreven en daarmee wordt de discussie daarover binnen Israël zeer relevant, belangrijker dan de koffie. Dan kan etikettering wel degelijk een issue worden.

Zie ook Het nieuwe Midden-Oosten en Klein en kapsones

vrijdag 31 januari 2014

Chefsache


Het dringt langzamerhand wel door, ook bij topbazen: primaire processen en de bijbehorende informatiestromen zijn Chefsache. Dat leren we uit haperingen in de ICT die overheidsdiensten en staatssecretarissen aan het wankelen brengen, uit de bijna fatale verwaarlozing door Obama van de uitvoering van zijn gezondheidssysteem en uit de dreigende teloorgang van Polare.

Dit inzicht vergt een behoorlijke omslag. Tot niet zo lang geleden werden bazen geacht zich vooral níet bezig te houden met het primaire proces. Maar bijvoorbeeld de crisis bij Polare wordt door sommigen nu juist aan die desinteresse toegeschreven, namelijk doordat “de eigenaren van Polare het primaire proces van een boekhandel consequent verwaarlozen ten gunste van investeringsstrategieën, synergie en allerlei andere overwegingen. Het management laat zich te weinig gelegen liggen aan inhoudelijke kennis”.

Maar het is één ding om te weten dat het primaire proces wezenlijk is, het is iets anders om daarnaar te handelen. Want ernaar handelen betekent meer dan alleen maar het veranderen van prioriteiten.

Dit terrein vereist namelijk een andere wijze van benaderen. Het laat zich niet bewerken op de manier waarop je strategie of personeelsbeleid of changemanagement bedrijft. Op die terreinen zijn de chefs gewend om in grote lijnen te denken, en plannen top-down te ontwikkelen, uit te rollen en te laten implementeren.

Bij échte aandacht voor het primaire proces zou die werkwijze wel eens minder bruikbaar kunnen zijn. Die aandacht impliceert immers een zekere betrokkenheid bij de werkvloer, bij de wijze van uitvoering. Minder afstand. Naast managementvaardigheden wordt kennis van de inhoud inderdaad belangrijker.

Het bezwaar hiertegen is voorspelbaar: daar heeft de baas toch helemaal geen tijd voor. Nee, dat is waar, dat maakt de omslag juist zo ingrijpend. Een dergelijke benadering zou namelijk kunnen betekenen dat persoonlijk ondernemerschap van anderen, naast de baas, van groter belang wordt. Dat initiatieven van meer kanten tegelijk kunnen gaan komen.

Meer aandacht voor het primaire proces zou best eens kunnen leiden tot minder Chef en meer Sache.

Zie ook: Wie roept de noodtoestand uit? en Bellen blazen

vrijdag 24 januari 2014

Ontmenselijking


Naar aanleiding van de commentaren op het overlijden van Ariël Sharon vergeleek Trouw-columniste Nuweira Youskine een aantal reacties in de wereld op de dood van Saddam Hoessein, Osama bin Laden en Sharon.

Ze beschreef ook haar eigen reacties. Ze merkte op dat ze in dit soort gevallen niet gauw speculeert over wat zulke figuren in het hiernamaals te wachten staat, maar voor Sharon was dit anders: “Alleen in dit geval geloofde ik wel in een hel”.

“Dit geval”. Wat is het onderscheidende? Niet dat hij gemoord heeft op grote schaal, want die anderen deden dat op nog grotere schaal. Niet dat hij in antwoord op raketten ging bombarderen, want Saddam Hoesein deed dat tegenover de Koerden en – om er nog zo één te noemen – Hafiz al-Assad op de stad Hama. Misschien dat die laatsten hun eigen bevolkingen troffen, en Sharon een niet-eigen bevolking. Maar ja, wat verklaart dat nou? In alle gevallen waren Moslims de dupe.

Waarschijnlijker is dat het verschil niets te maken heeft met de mate van moorddadigheid. Hoe zou je ook willen onderscheiden tussen maten van gruwelijkheid, en dat in een regio die niet om zijn zachtzinnigheid bekend staat?

Een sleutel tot het werkelijk onderscheidende geeft Youskine met een paar andere opmerkingen, namelijk over “de mens achter de leider”. Zij gaat ervan uit dat (bijna) ieder mens, hoe wreed ook, kleine trekjes van menselijkheid in zich moet hebben. Bij Saddam zag ze die trekjes in zijn hoedanigheid van vader voor zijn vijf kinderen. En bij Osama bin Laden in zijn liefde voor tuinieren en gedichten. Mede daarom wil ze het in relatie tot Saddam en Bin Laden liever niet over de hel hebben.

Het is inderdaad niet zo moeilijk om zelfs de grootste misdadigers in een context van menselijkheid te plaatsen. Dat konden we al eerder zien op knusse kiekjes van SS-ers met hun gezinnen en opsteken uit verhalen over hoge Nazi-functionarissen die Schubert zo ontroerend konden vertolken. Het is niet onmogelijk om ons een voorstelling te maken van die misdadigers in hun huiselijke omgeving.

Dat is ook met Sharon goed te doen. Wat je ook van Sharon vindt, hij is op gelijke wijze voorstelbaar als mens. In zijn hoedanigheid van boer op zijn boerderij, als liefhebber van falafel, als aanvoerder die door zijn soldaten op handen werd gedragen.

Maar tot een dergelijke associatie is Youskine niet in staat, en dat zou weleens veelbetekenend kunnen zijn. Dat heeft namelijk niets meer met een objectieve onmogelijkheid in de werkelijkheid te maken, maar eerder met een beangstigende  onmogelijkheid in het hoofd van Youskine.

Beangstigend daaraan is dat het ontzeggen van zelfs minieme menselijke trekjes aan iemand neerkomt op de ontmenselijking van die persoon. En dat – als je wilt: vergelijkbare – misdaden gepleegd door de ene soort mensen niet leiden tot ontmenselijking en indien gepleegd door de andere soort wel. Daar wordt het ineens metafysisch, met de hel erbij, zonder reden. Dat is beangstigend – voor die andere soort bedoel ik.

De altijd zo afgewogen Youskine krijgt kennelijk zomaar ineens een waas voor ogen. Dat had ik eerlijk gezegd niet van haar verwacht.

Zie ook De man van hoger honing en Fair play

vrijdag 17 januari 2014

Ellips in Israël


In een interne discussiegroep binnen de Liberaal Joodse Gemeente kwamen we voor de beschrijving van onze identiteit als Liberale Joden op een model waarin sprake is van een dubbele oriëntatie. Wij hebben twee liefdes: de Joodse traditie én de Westerse Verlichtingswaarden. En zoals dat gauw het geval is met twee liefdes: er treedt veelvuldig spanning op tussen die twee polen. Vanwege de tweepoligheid noemden we dit model ook wel: de ellips.

Eenzelfde ellips is zichtbaar binnen de staat Israël. In plaats van een grondwet heeft Israël sinds 1990 twee zogenaamde ‘Basiswetten’. Hierin wordt Israël gedefinieerd als “Joodse en democratische staat”, maar de precieze verhouding tussen die elementen is niet in de wetten vastgelegd.

Omwille van duidelijkheid over deze fundamentele zaken willen verschillende partijen in het Israëlische parlement deze verhouding wettelijk vastleggen voor nu en voor de toekomst. Minister van Justititie Livni voorziet over dit onderwerp hoog oplopende debatten. Ter voorbereiding daarop probeert zij nu de verschillende standpunten in kaart te brengen.

Grofweg zijn er twee tendenzen: één die het Joodse karakter voorrang wil geven en één die juist het democratische beginsel voorop wil stellen. De eerste tendens wordt onder meer belichaamd door rechtse partijen als Likoed en Jisrael Beitenoe, de tweede in uitspraken van het Israëlische Hooggerechtshof. Natuurlijk zijn er ook stemmen die aan geen van beide voorrang willen geven en het gelijktijdig naast elkaar bestaan van beide waarden propageren. Als toeschouwer bij dit Israëlische debat situeer ik mezelf als voorstander van de gelijkwaardige combinatie van Joods én democratisch. Voor de perfecte ellips dus, met alle ingebouwde spanningen van dien.

Van de eerste pool van de Israëlische ellips – dus: het Joodse karakter van de staat – weet ik dat zoiets in verlichte Westerse kringen doorgaat voor kwalijk etnicisme, riekend naar negentiende eeuws nationalisme. Bij voorkeur draagt die Westerse elite de gedachte uit dat nationale of etnische identiteit een fictieve grootheid is en dat democratische gemeenschappen geen (al dan niet beveiligde) grenzen nodig hebben. De meest doorgeschoten variant van dit denken is de pretentie van Spanje waar men de eigen Spaanse jurisdictie als zodanig grenzeloos universeel beschouwt dat zij Chinese politici kan vervolgen (voor overigens zeer terecht als misdadig aangemerkt gedrag tegenover Tibet).

Hoezeer dit verlichte universalisme de noodzaak van particularistische bindingen als boemerang in het gezicht teruggeslingerd kan krijgen is in Spanje gebleken. Op een gegeven moment werd het aanvankelijke universalisme getemperd: de aanklagende instantie (in dit geval een Tibetaanse monnik) moest op Spaans grondgebied wonen en verblijven om de rechtszaak te kunnen starten. En voor Nederland hoef ik maar te verwijzen naar de bijna niet te voeren discussie over Zwarte Piet voor bevestiging van de gedachte dat lokaal gebonden gebruiken en tradities – kortom: identiteit – een ingewikkelde grootheid is die je niet zomaar opzij schuift, en dat misschien ook niet moet willen.

Zonder dat ik mij reken tot het kamp van Thierry Baudet en zijn fervente nationalisten – nadrukkelijk niet – wil ik zeggen: nationale en etnische identiteit doen ertoe. Vertaald naar Israël betekent dat dat het Joodse karakter van de staat van belang is.

Maar de tweede pool is niet minder belangrijk voor mij. Ik ben genoeg Verlichtingsaanhanger om waarden als gelijkberechtiging voor iedereen, democratie en rechtstatelijkheid te beschouwen als vanzelfsprekend en fundamenteel voor welke staat dan ook. Dus ook voor Israël.

Het volhouden van de combinatie van die twee soms tegengesteld gerichte polen biedt wellicht ook de beste perspectieven voor de oplossing van twee van Israëls huidige probleempunten: de achterstelling van de Israëlische Palestijnen (dus die van binnen de Groene Lijn) en de sluipende annexatie van de Westbank.

Wat dat laatste betreft: de meer verstandige Israëlische politici beseffen goed dat annexatie van de Westbank zoveel Palestijnen aan Israël zou toevoegen dat het Joodse karakter alleen maar te handhaven zou zijn door afschaffing van de democratie, of de democratie alleen maar door het opgeven van het Joodse karakter van de staat. Stoppen dus, die annexatie.

Wat het eerste betreft: een meer faire behandeling van de Israëlische Palestijnen hoeft op geen enkele manier een bedreiging te zijn voor het Joodse karakter van de staat. De Verlichtingswaarden van gelijke behandeling en rechtstatelijkheid kunnen daar dus alle ruimte krijgen.

Zie ook Overmoedige Verlichting en Menselijke waardigheid

donderdag 9 januari 2014

Afkicken van het ware woord


Het woord werkt niet meer zoals vroeger. Daarmee bedoel ik: theorieën met waarheidspretenties hebben het moeilijk tegenwoordig.

Dat dat ooit anders was weet ik nog uit mijn eigen jeugd, maar ik lees het nu ook terug in de biografie van Huub Oosterhuis, De paus van Amsterdam. Daarin komt overvloedig naar voren hoezeer het leven beheerst kon worden door een bepaald soort dogmatische waarheid.

Een voorbeeld daarvan is het door de kerkelijke autoriteiten tot in de jaren zestig uitgedragen ‘inzicht’ over wat er met ongedoopte kindertjes gebeurt: die zullen nooit de hemel bereiken en voor altijd in een apart voor hen ingerichte locatie, ‘Voorgeborchte’ genaamd, hun eeuwigheid moeten slijten. Oosterhuis vertelt op indringende wijze hoe serieus zijn goed opgeleide moeder deze ‘waarheid’ nam en hoezeer zij, moeder van drie ongedoopte kindjes, daaronder leed.

Geen wonder dat voor de generatie van Oosterhuis het woord (in de zin van waarheid) moest wijken voor meer geloofwaardige zaken. Tot deze laatste behoorde voor Oosterhuis primair het woord in meer poëtische zin, gevlochten in liedjes en gedichten. Maar sociale actie, bijvoorbeeld voor Chili in de jaren zeventig of voor vluchtelingen nu, bleek ook nodig om de tekortkomingen van het theoretische woord op te heffen.

Huub Oosterhuis vertelt in het boek over een Libanese vluchteling die hij, samen met de Amsterdamse Studentenekklesia, regelmatig aan geld, onderdak en medische zorg hielp. Het heeft de man er niet bovenop geholpen maar, zegt Oosterhuis, “Ik had niets anders kunnen doen. Je hele verhaal stort in als je dit niet doet. Wat heb je dan nog te beweren?”

Anderen, zoals bijvoorbeeld de filosoof Ger Groot, hebben minder met sociale actie. Misschien omdat die kan bezwijken onder zijn eigen omvang. Als er dan toch de behoefte is aan actie, in plaats van de theoretische waarheden en geloofsbelijdenissen van vroeger, zijn er nog de gebaren en rituelen van de eredienst. Dat is actie die je voelt tot in je lijf en lichamelijke bewegingen. En dat gevoel is, aldus Groot, onmisbaar voor de levensvatbaarheid van het achterliggende gedachtenstelsel, ook al draagt het gevoel niets bij aan de theorie.

Langs deze lijnen redenerend wordt het begrijpelijk dat tegenwoordig in het godsdienstonderwijs de zaken op een wijze worden gepresenteerd die precies omgekeerd is aan die van vroeger. Kinderen wordt niet meer geleerd om te zeggen: “Wij geloven in deze God en vieren daarom dit feest”, maar: “Wij vieren dit feest, want dit is ons verhaal en sommigen van ons geloven daarin”. Eerst komt het woord van het verhaal, en pas daarna (eventueel) het woord van de waarheid.

Dat is minder gemakkelijk dan het lijkt. Er is geen gegeven, objectieve waarheid meer waarnaar je kunt verwijzen ter verklaring van je rituelen. Je doet het primair omdat je kiest voor die rituelen, en daar al dan niet een verhaal bij hebt. De objectieve autoriteit van vroeger is verdwenen, je bent nu zelf verantwoordelijk voor je eigen verhaal.

Zie ook Weerbarstige woorden en Lekker irrationeel

vrijdag 3 januari 2014

Voorraadje


Eén artikel uit de krant, en je hebt een heel jaarprogramma in de hand.

In NRCBoeken werd afgelopen weekend het boek Mijn beloofde land. De triomf en tragedie van Israël besproken, van de hand van Ari Shavit. Het gaat over Israël en zijn geschiedenis, en de auteur  doet een poging zich daar zo open en eerlijk mogelijk over uit te spreken.

In het boek, en daardoor ook in de bespreking, worden een aantal opmerkelijke vragen gesteld. Rare vragen of rake vragen, ik weet het nog niet. In ieder geval vragen die bij mij een explosie van weer verdere vragen teweegbrengen.

Zo staat ergens in de kop: “Hoelang bestaat Israël nog”? Dat is toch een opmerkelijke vraag. In ieder geval heb ik die nog nooit horen stellen ten aanzien van Spanje of China of Nederland. Waar komt die vraag uit voort? En wat betekent dat voor de inwoners van een staat, als het bestaan ervan kennelijk als wankel beschouwd kan worden? Rechtvaardigt dat verregaande veiligheids- en demografische maatregelen om het bestaan veilig te stellen? Of ondermijnen die maatregelen juist de acceptatie van die staat door anderen, en daarmee de stabiliteit?

Nog zo’n uitspraak die tot veel verder vragen aanleiding geeft. Shavit schrijft dat als zijn overgrootvader Engelsman was gebleven, zijn nageslacht geassimileerd zou zijn. Shavit zou dan waarschijnlijk half-Joods zijn geweest “en een minder rijk innerlijk leven hebben gehad”. Hebben Joden dan in het algemeen een rijker innelijk leven dan niet-Joden? Waar baseer je zo’n uitspraak op? Speelt hier het begrip ‘uitverkiezing’ een rol? En wat doet het met niet-Joden die dat lezen? Wekt dat misschien verontwaardiging, of juist afgunst op? Is daar mogelijk een verbinding met antisemitisme?

Het is duidelijk, ik moet dat boek nodig gaan lezen. En al bij voorbaat heb ik genoeg vragen om een heel nieuw jaar mee te vullen.

Zie ook Antizionisme en antisemitisme, Zijn Joden slimmer?  en Klein en kapsones

vrijdag 27 december 2013

Volwassen worden


Dit wordt een moeilijk stukje. Want ik schrijft het naar aanleiding van een tragische gebeurtenis, namelijk het overlijden van een ALS-patiënt, waarover werd bericht in de krant. Een overlijden waarmee de betrokkenen zijn omgegaan op een manier waar ik alleen maar respect voor kan hebben.

Maar tegelijkertijd blijft het artikeltje dat recent berichtte over zijn leven en sterven me bezig houden. Met name trof mij een vorm van lichtzinnigheid die naar ik vrees vrij wijd verspreid is.

Zijn weduwe (40) vertelt dat de laatste jaren samen met haar man waardevol waren. “Het was een soort snelkookpan volwassen worden. We praatten intensief over het leven en wat je ervan verwacht”. Tot die tijd leidden ze een vrolijk leven met veel vrienden, hij als bankier, zij als consultant. Hij kon goed skieën, squashen en golven.

Ja, dacht ik, zo gaat dat dus. Met een beetje geluk blijf je je hele leven lang spelen. Ook deze mensen hadden gerust 65 kunnen worden of nog ouder zonder “intensief over het leven te praten”. Dit impliceert dat hele volksstammen hoogopgeleiden en beter gesitueerden zich spelend naar hun pensioen toe bewegen zonder ooit volwassen te worden.

Als je je dat realiseert wordt het iets begrijpelijker hoe het kan gebeuren dat kringen als die van Rijkman Groenink hun banken op speelse wijze naar de afgrond stuurden en de samenleving naar een crisis. Dat komt regelrecht voort uit een opvatting van het leven als één groot speelveld waarop je je vooral zoveel mogelijk moet uitleven en waarover je niet moeilijk gaat doen. Dat vind ik zorgelijk.

Het gaat mij nu niet om deze mensen van het krantenbericht. Want ik denk dat zij er iets bijzonders van gemaakt hebben. Het gaat mij wel om de lichtzinnigheid van een deel van de hoogopgeleide elite, die tegelijkertijd voor weldenkend wil doorgaan.

Want het is toch schokkend dat een dergelijke tragedie moet toeslaan om überhaupt tot volwassenheid te komen. Missen wij soms wat, in ons opvoedingssysteem?

Zie ook Crisis van hoog en laag

donderdag 19 december 2013

Tikoen olam


Vorige week bezocht ik een discussieavond over tikoen olam. Op initiatief van het Liberaal Joodse Studiecentrum gingen Menno ten Brink, rabbijn van de LJG, en Talmoedkenner Michaël Bloemendal met elkaar in gesprek over dat Joodse begrip. Kort gezegd betekent tikoen olam ‘verbetering van de wereld’, of ‘herstel van de wereld’ of ‘rechtzetting van de wereld’, maar wat langer gezegd bleek het van alles te kunnen betekenen.

Op basis van de uiteenlopende ideeën van die avond en van wat ik er ooit over geleerd heb, voel ik me vrij om er het mijne van te denken. Uit de aangedragen interpretaties van tikoen olam heb ik voor mezelf de volgende mix samengesteld.

Primair denk ik dat tikoen olam te maken heeft met ordening, waarbij het zowel gaat om de inrichting van de wereld als om manieren waarop mensen met elkaar samenleven. En dan niet ordening in de zin van het kortstondig opruimen van rotzooi of het goedmaken van een ruzie, maar in zin van: voor de langere termijn, op structurele manier, zaken beter inrichten dan ze nu ingericht zijn.

Bloemendal kwam met een voorbeeld dat ontleend was aan de Joodse regelgeving inzake echtscheiding. Als het zo is dat een bepaalde regeling voor echtscheiding iedere keer weer tot verwarring en frustratie leidt, dan richt je als rabbijnencollege het scheidingsproces op een gegeven moment zo in dat het voortaan goed gaat. Bijna als een vorm van management, maar dan wel een doordachte vorm, niet de hijgerige korte termijn-gerichte variant ervan.

Bij een scheiding komen goede afspraken ten goede aan de vrouw, omdat die meestal de benadeelde partij was in die situatie. Maar er hoeft, volgens Bloemendal, niet altijd sprake te zijn van een zwakkere partij die beschermd moet worden. Bijvoorbeeld bij het voorschrift om gijzelaars niet te snel los te kopen is vooral het algemeen belang gediend bij de regeling. Het te makkelijk betalen van losgeld zou een aanmoediging kunnen zijn voor meer gijzelingen.

Een ander voorbeeld ontleen ik aan de recente plaatsing van zonnepanelen bij mij thuis. Als het zo is dat de ontwikkelingsgang van de mensheid – kennelijk – leidt tot milieuvervuiling en opwarming van de aarde, dan verzin je manieren van energieopwekking die minder schadelijk zijn en de toekomst hopelijk kunnen veiligstellen. Dat is, met recht, te benoemen als rechtzetting van wat krom aan het groeien is.

Wat daarbij hoort, net zoals bij de andere voorbeelden van tikoen olam, is een intens goed gevoel. Dat kun je ook bij een heleboel andere dingen hebben, maar het speciale van het tikoen olam-gevoel is het idee dat je de wereld niet incidenteel, maar structureel een beetje beter helpt maken.

In het structureel ordenende karakter van tikoen olam ligt naar mijn idee een duidelijke afgrenzing ten opzichte van het verrichten van goede daden aan en solidariteit met hulpbehoevenden. Dat betekent niet dat dat laatste niet nodig zou zijn of niet ook een goed gevoel kan geven. Maar ik zou dat geen tikoen olam noemen maar hulpverlening.

Mijn mix overziende ben ik het dus wel eens met Ten Brink, die stelde dat tikoen olam ook kan gaan over bescherming van het milieu. Maar niet met zijn standpunt dat er altijd een hulpbehoevende partij of een underdog in het spel moet zijn.

En ik ben het eens met Bloemendal dat het gaat om herstellende actie, gericht op duurzaamheid in onze verhoudingen tot elkaar en tot de rest van de schepping. En dat dat kan aanvoelen alsof God een beetje naïef is geweest: ons samenleven verloopt niet zomaar vanzelf goed, ook niet met Zijn geboden erbij. Wij mensen moeten extra maatregelen nemen.

En iets soortgelijks geldt voor onze omgang met de natuur. Kennelijk zijn we zo geschapen dat we de schepping zelf in gevaar brengen met onze uitvindingen en slimmigheden. Ook daar moeten we dus wat op verzinnen. En als we dat doen voelt het goed. Dat noem ik tikoen olam.

Zie ook Pittoreske sjoeltjes

donderdag 12 december 2013

Ubuntu


In allerlei bespiegelingen naar aanleiding van de dood van Nelson Mandela ging het regelmatig over de Afrikaanse filosofie van Ubuntu waardoor de Zuid-Afrikaanse staatsman geïnspireerd zou zijn. Met name Mandela’s idealen van gelijkheid en verzoening zouden daarop terug te voeren zijn.

In de verwijzingen naar Ubuntu wordt er vaak bij gezegd dat het woord nauwelijks te vertalen is. In één van de pogingen tot uitleg kwam ik de volgende uitspraak tegen: “Het wezen van de mens is dat hij onlosmakelijk is verbonden met andere mensen. Westerlingen  zeggen: ik denk dus ik ben. Afrikanen zeggen: ik ben mens omdat ik meedoe en deel”. Daaruit volgt de aansporing om conflicten op te lossen door sociale harmonie, eindeloos overleg en dialoog.

Hoewel de uitspraak aan bisschop Tutu wordt toegeschreven, lijkt het me net zo goed een romantische Westerse opvatting over Afrikanen te weerspiegelen. Compleet met de generaliseringen en onjuistheden die aan alle romantiseringen zijn verbonden.

Zo’n onjuistheid is wat mij betreft de vooronderstelling dat het Westen de collectiviteit niet zou kennen. Integendeel, zou ik zeggen, wat anders waren de vaderlandslievende bewegingen in veel Europese landen in de negentiende eeuw, tot in het enthousiasme toe waarmee die landen in de grote oorlog van 1914 elkaar te lijf gingen? En hoezeer burgers ook daarna door een gevoel van saamhorigheid nog begeesterd konden worden is te zien in films van Nazi-Duitsland uit de jaren dertig. Probleem: we hebben er onze bekomst van gehad.

Langs deze historische lijnen redenerend kan ook worden afgerekend met een andere vooronderstelling die in het romantische beeld ligt opgesloten. Want dat collectiviteiten, niet alleen in West-Europa maar ook in Afrika, niet zaligmakend zijn kan toch genoegzaam blijken uit de vreselijke slachtingen die de afgelopen vijfentwintig jaar op het Afrikaanse continent hebben plaatsgevonden tussen Afrikaanse bevolkingsgroepen onderling. Veelal niet uitgevochten met Westers oorlogstuig maar met authentieke Afrikaanse machetes.

Tenslotte, als Mandela iéts duidelijk maakte, is het de onmisbaarheid van het individuele geweten. In een vergelijking van Mandela met een aantal andere grote eigentijdse geesten  zoals Havel en Sacharov komt commentator Stevo Akkerman tot een kenmerk dat zij met elkaar gemeen hebben. “Hun grootheid is onlosmakelijk verbonden met de pogingen van de macht om hen klein te maken – dat dat niet lukte, was dankzij een besef van persoonlijke autonomie waar geen beul tegenop kan. De grootheid huist hier in het koppige vasthouden aan de idealen van gelijkheid en waardigheid, wetende – dat gold heel sterk voor zowel Havel als Mandela – dat mensenrechten onvervreemdbaar zijn, voor iedereen, altijd. Dus ook voor boosdoeners”. Abstracter en minder collectivistisch kun je het bijna niet zeggen.

Mijn conclusie is dat Ubuntu, in ieder geval in de populair-romantische betekenis waarin het veel gebruikt wordt, mij niet goed kan inspireren. Daarvoor hemelt het ‘collectiviteit’ en ‘meedoen’ te veel op, en helpt het begrip niet om te onderscheiden tussen het goede en het foute meedoen.

Ik wil hiermee niet zeggen dat je een sociaal verband niet nodig hebt. Een mens heeft dat volgens mij heel hard nodig. Dat vindt zelfs een extreem individualistisch ingestelde commentator als Frits Bolkestein wanneer hij pleit, zo niet voor een bezield verband dan toch wel voor de warmte van een baan. Hij had daarmee wel het uiterste punt bereikt van zijn voorstellingsvermogen op het vlak van menselijke gemeenschappelijkheid, maar dat geeft meteen ook het belang ervan aan.

Wat ik wel wil zeggen is dat je moet oppassen met collectiviteiten als het gaat om onderscheidingen tussen goed en fout. Misschien is het individu toch wel de vindplaats voor dat soort onderscheidingen. In ieder geval is een grote mate van eenzaamheid juist ook tekenend geweest voor het leven van Nelson Mandela.

Zie ook Menselijke waardigheid

donderdag 5 december 2013

Pittoreske sjoeltjes


Ik was eigenlijk wel blij met de column van Harry van den Bergh van vorige week. Die ging  over de publicatie Kern en Toekomst. Progressief Jodendom in de 21e eeuw, een bezinning van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam op haar toekomst, waar ik aan meegewerkt heb.

De reden is dat Van den Berghs reactie, gewild of ongewild, een goede illustratie biedt van waar ons stuk over gaat. Die illustratie ligt in de vanzelfsprekendheid waarmee Van den Bergh onze suggestie verwerpt dat Verlichtingsidealen ons kunnen inspireren. “Wat zegt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ons?”, roept hij uit tegen het einde van zijn column.

Wat Van den Bergh zegt is: een échte Jood is toch niet onder de indruk van mensenrechten, gelijkberechtiging, democratie en andere Verlichtingsidealen! Die houdt het liever bij prettige en pittoreske sjoeltjes en traditionele Joodse bronnen.

Daar kan dus de beklemming beginnen die ons regelmatig in de greep houdt: “Oei, ik loop wél warm voor de mensenrechten, ben ik geen echte Jood dan?” De neiging kan bestaan om je te laten intimideren door een dergelijke uitspraak, zodanig dat er een code ontstaat van correcte Joodsheid waarin de mensenrechten hooguit voor de buitenwereld relevant zijn, maar toch niet voor onszelf.

De strekking van ons stuk is: een zelfbewuste en trotse Liberaal Joodse gemeente laat zich door dat soort uitspraken niet van de wijs brengen. Die onderkent dat idealen zoals mensenrechten en democratie niet alleen van de buitenwereld zijn, maar dat wij daar vanuit onszelf, en ondersteund door de Joodse traditie, warm voor kunnen lopen en dat we dat ook uitspreken.

In zekere zin heeft Van den Bergh wel gelijk: helemaal vanzelfsprekend is die Joodse  omarming van Verlichtingswaarden niet. Binnen de Joodse wereld zijn bijvoorbeeld genoeg stromingen te vinden die niet zoveel op hebben met democratie.

Jitzchak Greenberg toonde dat onlangs toen hij in The Jewish Week schreef over de wijze waarop de Charediem de spanningen zichtbaar maken die zijn ingebouwd in de relatie tussen Jodendom en democratie. En Gerald Blidstein besprak in zijn artikel Halakhah and Democracy onder andere aan de hand van Or Sameach de tweeslachtige positie van de traditie tegenover democratie.

Misschien is die omarming van Verlichtingswaarden, naast de koestering van Joodse waarden, dus precies wat Liberaal Joodse gemeenten onderscheidt van andere Joodse denominaties. Vandaar het pleidooi in Kern en Toekomst om, als dat zo is, daar dan duidelijk voor uit te komen.

En de genoemde literatuur maakt duidelijk dat er ook voor Liberale Joden genoeg te lernen overblijft.

Zie ook Liberale varianten, Heilig en Menselijke waardigheid