Filosoof en psycholoog Lieke Asma schreef een verfrissend boek over vooroordelen. In Blinde vlekken. Hoe impliciete vooroordelen je (mis)leiden relativeert ze een van de claims van de gangbare psychologie, namelijk de pretentie dat zij licht kan werpen op het duistere gebied van onbedoelde intenties en vooroordelen. Dat gebied, aangeduid als het onbewuste, stuurt in deze voorstelling van zaken grotendeels ons gedrag aan. Deels is ons gedrag ook bewust gestuurd, maar dat is naar verhouding zo’n klein deel, zegt Asma, dat je kunt spreken van een ijsbergmodel: de bewuste aansturing steekt boven het water uit, maar valt in het niet bij de verborgen dynamieken achter ons gedrag die zich onder water bevinden. De mainstream psychologie richt zich dan ook op het vinden van verklaringen voor ons gedrag in het onbewuste, liefst zo eenduidig mogelijk.
Dat doen psychologen bijvoorbeeld als het gaat om de bestrijding van sociale vooroordelen. Uitgangspunt is dus dat die grotendeels onbewust zijn, en zo leiden tot impliciete discriminatie: niet gewild of bedoeld, maar wel optredend. Denk aan vrouwen of mensen met een buitenlandse achternaam die bij sollicitaties vaker afgewezen worden dan witte mannen. Een al oud, maar hardnekkig voortwoekerend probleem. De bestrijding daarvan is een prijzenswaardig streven, waar Asma zich van harte bij aansluit.
Maar de manier waarop men in veel gevallen te werk gaat wijst zij af. De psychologie ziet namelijk de inhoud van individuele ijsbergen als het centrale probleem. Dat wordt vooral duidelijk uit de prominente rol die de Impliciete Associatietest, kortweg IAT, speelt in het onderzoek naar impliciete vooroordelen. “Die onderzoekt bijvoorbeeld hoe sterk de associatie is bij proefpersonen tussen negatieve of positieve woorden enerzijds, en gezichten van Afro-Amerikaanse of Europees-Amerikaanse mensen anderzijds. Onderzoek met de IAT suggereert dat impliciete vooroordelen over Afro-Amerikaanse mensen wijdverbreid zijn (of in elk geval waren).”
Asma’s bezwaar tegen deze redenatie is dat die er vanuit gaat dat de echte bron van de problemen zich in het onbewuste deel van onze geest schuil houdt. Opheldering van de verborgen bron zou dan een kwestie zijn van het zo zuiver mogelijk meten van iemands persoonlijke eigenschap met behulp van IAT, los van allerlei andere invloeden. Alsof er één echte oorzaak is van impliciete vooroordelen, gelocaliseerd in het hoofd. Dat is Asma te simplistisch gedacht: “Het zou handig zijn als het probleem op één enkele oorzaak terug te voeren was: hét impliciete vooroordeel, dat door middel van impliciete meetmethoden gemeten kan worden”.
In werkelijkheid, zegt Asma, lopen allerlei factoren, van buitenaf en van binnenin, bewust en onbewust door elkaar heen. Zij wil daarom de IAT meetmethode ter discussie stellen, maar dat niet alleen, ze probeert weg te komen bij de concentratie op het individuele zelf met zijn ijsberg überhaupt. Want IAT is daar maar één manifestatie van, diezelfde focus doet zich ook voor door een overvloedige nadruk op psychologisch zelfonderzoek en zelfreflectie. Daar klopt iets niet, volgens Asma, want uiteindelijk doen al dan niet bewuste intenties er niet zo toe. “Bewustwording en herkenning van het probleem van onbedoelde en onbewuste discriminatie, én onze eigen rol daarin, begint dus niet bij psychologisch zelfonderzoek.” Het gaat om zicht op de daadwerkelijke effecten van ons handelen.
En om die te ‘meten’ moet je niet bij jezelf zijn, maar bij de ander, dat wil zeggen: bij de gediscrimineerde personen zelf. Het is namelijk heel goed mogelijk “dat mensen die gediscrimineerd worden gedragingen als microagressies en patronen, maar ook wetten en normen, eerder als discriminerend herkennen dan de mensen die discrimineren. Het probleem zit in onze relatie met de feiten, in hoe we ons verhouden tot wat we doen, zeggen, denken of voelen.” Dat moeten we ophelderen.
En dan blijken zich ineens allerlei andersoortige, moeilijker te meten hindernissen op te werpen. Een probleem is dat we vaak geen goede feedback krijgen. Veel goedbedoelende, tegen discriminatie gerichte, progressieve mensen in dominante posities kunnen oprecht geloven in de gedachte dat ze absoluut niet discrimineren terwijl ze dat onbedoeld en onbewust toch doen. “Een studie laat bijvoorbeeld zien dat als proefpersonen dachten dat genderdiscriminatie geen probleem meer was in hun veld, ze een mannelijke medewerker als competenter inschatten dan een identieke vrouwelijke medewerker.” De gediscrimineerde, vaak in een afhankelijke positie, kijkt wel uit om te expliciete feedback te geven.
Maar het echte probleem is waarschijnlijk dat als die feedback op een discriminerende beslissing wél komt, de beslisser allerlei redenen kan hebben om die niet serieus te nemen. “Niet omdat je onbewust (lees: in je ijsberg) toch wel een racist of seksist bent, maar bijvoorbeeld omdat je geen reden hebt om te twijfelen aan je beslissing, of omdat het niet zo eenvoudig is om een problematisch patroon in je eigen oordelen of dat van anderen op te merken”. De beslisser kan zich gewoon niet voorstellen dat de gediscrimineerde zich gediscrimineerd voelt. Voor die situaties heeft Asma een duidelijk antwoord: “We zullen toch echt soms de ander op diens woord moeten geloven. Wij kunnen niet altijd zelf voelen wat een ander voelt.”
Waarom gebeurt dat zo weinig? “Kunnen we ons dan zo slecht voorstellen dat een ander ervaringen kan hebben die wij zelf niet hebben gehad? Of geloven we pas dat er sprake is van discriminatie als het neutraal en objectief meetbaar gemaakt hebben, als wetenschappers zich over het probleem gebogen hebben?” Wie ben ik om mijn gevoel van niks-aan-de-hand naar anderen te generaliseren? Het is om dit soort wezenlijke vragen dat ik Asma’s boek verfrissend vind.
Jammer vind ik dat ze, tegen het eind van het boek, wegdraait van de ander en opnieuw de hoofdrol en het inititatief bij het individuele zelf legt. Nadat ze samenvattend nog eens stelt dat impliciete vooroordelen geen objecten zijn die we ergens in onze individuele geest aantreffen en die door middel van een interventie doelbewust geëlimineerd kunnen worden, zegt ze: “Om onbedoelde en onbewuste discriminatie te verminderen, moeten we kritische vragen blijven stellen”. Weer ligt hier, eigenlijk op dezelfde manier als bij de oproep tot zelfreflectie op je eigen ijsberg, de nadruk op ‘je best doen’. Daar wil ik niet per se iets vanaf doen, want dat blijft belangrijk. Maar er kan de suggestie vanuit gaan, dat de effecten van je handelen dan, dankzij jouw inspanningen, vanzelf duidelijk worden. En dat je dus alsnog een instrument in handen hebt tegen ongewilde en onbedoelde discriminatie.
Het lastige is dat dat – opnieuw – te instrumenteel, rechtlijnig en maakbaar gedacht is. Want ja, je spant je, middels kritisch onderzoek, tot het uiterste in om de ervaring van de ander zo serieus mogelijk te nemen. En dan blijkt de ander de zaak nog nét of juist héél anders te ervaren dan jij via ‘kritische vragen’ hebt kunnen achterhalen. Asma lijkt die confrontatie uit eigen beleving wel te kennen, blijkens zinnen als “Het wordt mij nog regelmatig duidelijk hoe blind ik kan zijn”. Op die momenten heeft het beslissende initiatief tot ontdekking van werkelijkheid even bij de ander gelegen. Maar toch jammer dat ze desondanks ter afsluiting het initiatief weer helemaal bij het ik legt.
Zie ook Zelfreflectie door de ander.
Wil je commentaar geven of zien: klik op IJsbergen en blinde vlekken en scrol naar beneden door.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten