vrijdag 28 augustus 2020

Jaap Goudsmit


Bij nadere vertering van het Zomergasten interview met Jaap Goudsmit (drie weken geleden, ik weet het) raak ik steeds meer overtuigd van de verwantschap van een van zijn hoofdthema’s met mijn thema van de denkschaamte.

Het gespreksonderwerp waar ik op doel is dat wat Goudsmit aanduidt als zijn grote professionele misser: de in 1990 in Science triomfantelijk aangekondigde ontdekking van een weg naar het definitieve medicijn tegen HIV en de daarop volgende ontmaskering van die ontdekking als broddelwerk. Niet alleen werkte de medicijnontwikkeling niet, het onderzoek van Goudsmit en collega Henk Buck wat eraan ten grondslag lag deugde van geen kanten.

Een blamage, en zo heeft Goudsmit het ook beleefd. Hij schaamde zich “de hele dag”, ik weet niet hoeveel dagen achter elkaar, en heeft er tien jaar voor nodig gehad om erover heen te komen.

Waar ging die schaamte dan over? Die ging over blind geloof. Allereerst geloof in een bepaalde manier van wetenschap bedrijven, namelijk via de mogelijkheid van een briljante gedachte waarvan je alleen maar hoeft te bewijzen dat die waar is. En vervolgens zijn geloof in de ‘geniale’ gedachte die hij feitelijk had over zijn HIV-medicijn: dat zou aids voorgoed uitbannen. Hij was geweldig bezig, en echt niet alleen voor zichzelf.

Tot zover het denkschaamtestadium van de euforie en de nog niet doorgeprikte illusie. Dan volgt het stadium van de confrontatie. Behalve dat de medicijnontwikkeling niet bleek te werken zat hem dwars wat hij zijn collega had aangedaan, die alles uit de kast gehaald had om het medicijn te produceren. “Je zinkt daarna tot de diepste krocht”. Hij heeft ervan geleerd om niet meer intuïtief te geloven in euforische ideeën maar ze bescheiden en kritisch te ondervragen.

Toch was het confrontatiestadium nog niet compleet. Daar was de tussenkomst van Abbring voor nodig: “Heb je je collega nadien nog gesproken? Hem gebeld: hoe gaat het met je? Hij gaf aan dat hij dat best wel gewaardeerd zou hebben.” “Nee”, zei hij. En: “Misschien moet dat een keer gebeuren”. Goudsmit nam zich voor om dat te gaan doen. Zo is, zij het pas na dertig jaar, ook het laatste stadium van de denkschaamtecyclus present, die van het vernieuwde contact.

Zie ook Levinas en politiekBaas in eigen boek en Iets kleins


donderdag 20 augustus 2020

De markt van hoop en troost


‘Ook links wil lekker eten’, zo ontdekte men begin jaren negentig van de vorige eeuw. De welvaartsstaat was op een hoogtepunt, de polarisatie tussen streng socialisme en bon vivant liberalisme uit de tijd van Den Uyl en Wiegel was voorbij en alleen Hans Spekman bleef nog twintig jaar in slobbertruien lopen.

Een soortgelijke verzachting van stereotypen is op dit moment waar te nemen binnen de verlicht rationele gelederen van de NRC. Kritisch denken en milde scepsis zijn daar traditioneel de trefwoorden, men was altijd wars van alles wat naar ideologie, religie of metafysica riekt.

Maar onder invloed van corona is daar iets gaan schuiven. NRC-columnist Floor Rusman zegt met zoveel woorden: “Toen ik achttien was, vond ik het een teken van volwassenheid om cynisch te zijn en nog steeds heb ik een voorkeur voor ‘ja maar’-zeggers, sceptici, anti-utopisten”. Ze was het daarom aanvankelijk ook wel eens met de nuchtere stukken in de krant die gehakt maakten van pogingen om per se de ‘goede kanten van corona’ te benadrukken en de ‘lessen die het virus ons leert’. Totdat ze dacht “Bedankt, maar wat moet ik ermee?”

Zoveel scepsis is teveel, Rusman voelt de behoefte om toch iets positiefs uit de coronacrisis te persen. “Daar zit ik dan, in een spagaat tussen intellectuele voorkeur en emotionele behoefte. Tussen anti-utopisme en Hollywood. Misschien, denk ik, is scepsis een luxe voor betere tijden.”

Van redacteur Sjoerd de Jong, een ander NRC-boegbeeld, die graag het post-ideologische karakter van de krant benadrukt, viel me op dat hij in een boekbespreking een punt maakte van de totale afwezigheid van waarden. Het ging om het boek Moeder Natuur van Wouter Oudemans, waarin De Jong een hard-rechts anti-humanisme ontwaart, getekend door weemoed en sarcasme tegelijk. Hij sluit zijn bespreking als volgt af: “Aan betekenis, hoe betrekkelijk ook, heb je uiteindelijk meer dan aan grimmig nihilisme – en dat is niet voor niets”.

Aan strooien met betekenis en promotie van utopieën zal de NRC nog steeds niet gauw doen. Maar het ideaal van superieure kritische onafhankelijkheid en volstrekte neutraliteit ten opzichte van existentiële waarden lijkt in tijden van beproeving wat te moeten inleveren. ‘Ook rechts behoeft betekenis’.

Zie ook Aan onszelf overgeleverd

vrijdag 14 augustus 2020

Van Rossem en Harari


Over het algemeen lees ik graag historici, vanwege de wijdheid van hun blik. Ze zijn bekend met tijden waarin mensen heel andere dingen deden dan wij nu, of dezelfde dingen maar dan anders. En soms precies zoals wij. Dat relativeert en schept ruimte voor het denken en voorstellen. Om die reden ben ik waarschijnlijk ooit geschiedenis gaan studeren. 

Des te groter is mijn verbijstering wanneer ik op historici stuit die (delen van) het verleden niet anders weten te benaderen dan met de mindset van de verlichte, comfortabele 21e-eeuwse intellectueel. En vooral met de blinde vanzelfsprekendheid van die mindset. 

Zo heeft voor mij Maarten van Rossem volstrekt afgedaan als historicus door onlangs in zijn tv-quiz De slimste mens, zonder aanleiding behalve een kennelijk diepgewortelde eigen emotie, het Oude Testament af te branden als “totaal krankjorum, gewelddadig en idioot”. Als je van iemand mag verwachten dergelijke geschriften te kunnen plaatsen in de context van hun tijd (dit waren, ook qua inhoud, gebruikelijke teksten), dan is het wel van een historicus. 

En anders zou je – maar daar hoef je geen historicus voor te zijn – wel het omgekeerde mogen verwachten: dat je kunt doorzien dat onze huidige wereld wel erg veel weg heeft van die van de Hebreeuwse Bijbel. In weerwil van ons eigentijdse mensenrechtenverhaal zijn op wereldschaal uitbuiting, ongelijkheid en geweld aan de orde van de dag. Het complexe beeld dat het Oude Testament schetst van menselijke (wan)verhoudingen is zo onrealistisch nog niet. Maar misschien is Van Rossem alleen geïnteresseerd in utopieën, en vindt hij om die reden alleen het Nieuwe Testament acceptabel. 

De Israëlische historicus Yuval Harari kun je een dergelijke utopische gerichtheid in ieder geval niet aanwrijven. Hij is eerder geïnteresseerd in het tegendeel ervan, de dystopie, en wel in het bijzonder die van de toenemende menselijke afhankelijkheid van algoritmes en dataflows – ook al wil hij dat geen dystopie noemen. 

Harari kent beslist belang toe aan alle utopische verhalen die mensen sinds het begin der tijden verzonnen om elkaar moed in te spreken en tot samenwerking te komen. Daartoe rekent hij de mythen en legenden die mensen elkaar van generatie op generatie doorvertelden, en in de laatste eeuwen het geloof in de wetenschap en het humanisme. Maar, zo stelt hij, die verhalen zijn voor de moderne mens niet geloofwaardig meer. De toekomst zal daarom zijn aan kunstmatige intelligentie en dataflows en utopisch kun je dat niet noemen. 

Dat het utopische het dan moet afleggen heeft wel iets verfrissends. Daarin toont Harari regelmatig de wijde blik die ik graag zie bij een historicus. Hij komt tot relativering van veel zingevingsverhalen, inclusief die van de Joodse traditie waar hij zelf uit afkomstig is en waarvan het Oude Testament een kernelement vormt. Ook daar kan ik grotendeels mee instemmen. 

Maar tegelijkertijd stuit ik bij Harari’s behandeling van dit onderwerp op een blinde vlek die misschien wel vergelijkbaar is met die van Van Rossem. Harari noemt in een – wel zeer bondige – kenschets het oudtestamentische Jodendom “een geloof van tempels, priesters en woeste krijgers”. Dat klopt op zichzelf, maar – hoe bondig je het ook wilt samenvatten – in dat rijtje mogen de profeten niet ontbreken. Harari laat een onderdeel weg dat geen historicus zou mogen missen. 

Het ontbreken van de profeten heeft waarschijnlijk te maken met Harari’s seculiere blik die geen chocola kan maken van visioenen en profetieën. Maar daardoor klopt zijn historische verhaal niet meer helemaal, want dat verhaal is niet te vertellen als je de profeten weglaat. Daar faalt Harari dus als historicus. 

Maar zo bezien gaan mijn bedenkingen tegen Harari nog verder. Want hoewel het debunken van veel zingevingsverhalen voor mij iets verfrissends heeft, vind ik dat hij te ver gaat. Uiteindelijk bestaat ook het werk van een historicus eruit om verhalen te vertellen, met in ieder geval een minimum aan betekenis erin. Door de mensengeschiedenis te reduceren tot het verslag van het Verdwijnen van Alle Verhalen verzaakt hij aan die opdracht.

dinsdag 4 augustus 2020

Filosofie als vluchtgedrag


Ik houd van filosofie, net als Zomergast Inez Weski die recent ontvangen werd door Janine Abbring. Maar dan moet je er geen bastion van maken, zoals Weski doet voor mijn gevoel.

Filosofie is mooi als het denken de verbinding aangaat met het geleefde leven. Dan krijgen persoonlijke belevenissen reliëf door het licht dat een denktraditie erop laat schijnen. En omgekeerd kunnen vermolmde overgeleverde denkbeelden tot leven komen in de dagelijkse worstelingen van gewone mensen.

Om dat te bereiken is een zekere openheid nodig over persoonlijke worstelingen en wederwaardigheden. Als die openheid er niet is krijg je filosofie op zijn lelijkst: als een misschien eerbiedwaardig maar verder compleet van het leven losgezongen instituut. Dat is het eeuwenlang ook geweest, maar zeker sinds ontwikkelingen in de 20e eeuw hoeft filosofie al lang niet meer zo te zijn.

Maar voor Weski wel. Ze verklaart graag dat ze staat “in een lange lijn van filosofen” en zich daarin liefst terugtrekt als ze genoeg heeft van de “meute” die de samenleving is. Iedere poging van Abbring om dat te verbinden met wat Weski heeft meegemaakt of doorleefd werd door de gast terzijde geschoven. Ondertussen sprak ze wel over de absoluutheid van de normen waar maatschappij en rechtspraak aan zouden moeten voldoen. Het resultaat was een ophemeling van cultuur en filosofie en verheven rechtsnormen, doodlopend in steriele geslotenheid.

De recensent van Trouw verweet Abbring te geagiteerd te reageren op die geslotenheid. Maar ik vind de irritatie daarover volkomen begrijpelijk, want je kunt heel boos worden van zo’n façade waar al je pogingen tot gesprek op afketsen. Wat Weski doet heeft iets gemakzuchtigs: verheven standpunten innemen, en zelf buiten schot blijven in je filosofische ivoren toren.

Aan het begin van de uitzending ging het over de vakantietijd, waarin de mensen massaal  “vluchtgedrag” vertonen. Weski houdt daar niet van. Maar als zij zich voor de meute verschuilt en toevlucht zoekt achter haar steriele muur van filosofie en cultuur, dan ben ik geneigd dat ook vluchtgedrag te noemen.

Zie ook Bellen blazen en Onveiligheid in filosofie en organisatie

vrijdag 31 juli 2020

Levinas en Harari


Laatst verzorgde ik een inleiding over de Israëlische historicus Yuval Harari, en zoals voor mij te doen gebruikelijk laste ik daar een vergelijking in tussen zijn werk en dat van Emmanuel Levinas. Onvermijdelijk stuit je dan op grote verschillen. Levinas plaatst zichzelf binnen de Bijbels-humanistische traditie, Harari denkt dat die weleens helemaal passé zou kunnen zijn. Harari is met zijn belangstelling voor algoritmen en dataflows volledig van de 21e eeuw, Levinas (overleden in 1995) had dat nog allemaal niet mee gekregen. En last but not least, zo hoog opgestapeld als Sapiens en Homo Deus hebben Levinas’ boeken nooit gelegen; Harari schrijft vlot en populariserend, hij bereikt een miljoenenpubliek. Levinas staat bekend als een moeilijke schrijver met een nichepubliek.

Toch is er een belangrijk raakvlak tussen Harari en Levinas, en dat ligt in de gedeelde belangstelling die ze hebben voor het onderwerp van fictie en ideologie. In het werk van beiden speelt dat een cruciale rol.

Harari kent in zijn beschrijving van de geschiedenis van de mensheid een groot belang toe aan het vermogen van de mens tot het vertellen van verhalen. Verhalen – door hem ook wel ficties of ideologieën genoemd – hebben een kracht die mensen samenbindt en hen daardoor tot samenwerking brengt. Het ontstaan van grotere organisatorische verbanden zoals staten en wereldrijken, maar ook productiebedrijven en rechtsvormen is voor een groot deel daarop gebaseerd. Het is misschien niet gemakkelijk om met een effectief verhaal te komen, zegt Harari, “maar als het lukt, geeft het sapiens immens veel macht, omdat het miljoenen vreemden in staat stelt om samen te werken met een gemeenschappelijk doel”. Momenteel, in het laatste stadium van het humanisme, worden wij nog steeds beheerst door ons verhalende zelf. Maar dat nuttige gebruik van fictie en verhalen is een aflopende zaak, aldus Harari, omdat algoritmen hun functie overnemen en beter presteren.

Hoe valt Levinas daarmee in verband te brengen? Wel, bij Levinas, of in ieder geval in mijn interpretatie van Levinas, is de denkschaamte een belangrijk verschijnsel, en bij het optreden van denkschaamte is er altijd fictie en ideologie in het spel. Immers, het begint steeds met een goedbedoeld idee, waarvan de bedenkers – oprecht – denken: dit is niet alleen voor mij goed, maar voor iedereen. En dat zou wel eens de definitie kunnen zijn van wat ideologie is. Vervolgens komt een fase van uitrollen of zelfs opdringen van dat goede idee, gerechtvaardigd door het eigen, heilige geloof in de heilzame werking ervan. Als dat tenslotte verkeerd uitpakt – je constateert tot je verrassing dat anderen niet gediend zijn van jouw leuke ideetje, je gaat bij hen over de grens – dan kan denkschaamte optreden. Dat wil zeggen: verlegenheid met  je eigen denken, terwijl je het alleen maar goed bedoeld hebt, ook voor een ander.

Het gaat me, in deze omschrijving van denkschaamte, voor de vergelijking met Harari nu speciaal om de fase van het goedbedoelde idee bij Levinas, dus van de ideologie. Want daarin herken ik de verhalen, mythes en legendes waar Harari over spreekt. Dat zijn de imaginaire entiteiten waarvan hij, met het grote gebaar dat hem eigen is, in de geschiedenis een breed assortiment ontwaart, lopend van het Soemerische godenrijk tot het automerk Peugeot, van wereldreligies tot Zwarte Piet, van communisme tot kapitalisme en humanisme.

Belangrijk is vast te stellen dat het hier wel om fictie gaat, maar niet om leugens. Levinas spreekt van illusies, maar die komen niet voort uit kwaadaardigheid maar uit de manier waarop wij spreken en kennis verwerven. En Harari stelt duidelijk dat een imaginaire realiteit geen leugen is. In tegenstelling tot een leugen is een imaginaire realiteit iets waarin velen oprecht geloven. “De meesten van ons identificeren zich met hun verhalende zelf, het maakt niet uit dat de plot vol verzinsels en gaten zit en dat die constant herschreven wordt”, aldus Harari.

Dat Levinas en Harari bij elkaar in de buurt komen blijkt als Harari een vraag aanhaalt van Jorge Luis Borges, waarin hij het begin van denkschaamte te pakken heeft: “Borges stelt een fundamentele vraag over de condition humaine: wat gebeurt er als de verhaaltjes die ons verhalende zelf ons voorspiegelt ernstig leed toebrengen aan onszelf of de mensen om ons heen?”.

Maar nu. Het humanisme loopt op zijn einde, volgens Harari. Gaat, met het humanisme, álle ideologie verdwijnen? De ideologie dus die in het betoog van Levinas ook zo’n belangrijke rol speelt?

Daar lijkt het wel op. Ideologieën in al hun gedaantes, tot aan het humanisme toe, hadden de functie het menselijke vermogen tot samenwerking te ondersteunen. Maar als algoritmen die ondersteunende functie overnemen, en daarin zelfs nog veel beter blijken te zijn dan al onze zelfverzonnen verhalen ooit waren, dan is het, letterlijk, einde verhaal voor alle ideologie.

Dus het antwoord op de laatste vraag is: ja, het humanisme komt ten einde, en er is geen ideologie die het overneemt. In de leidende positie zijn er alleen nog maar algoritmen die op basis van kennis van onze biologische gesteldheid en genot- en pijngevoeligheid onze keuzes sturen.

Is er dan nog communicatie? Je kunt ervan uitgaan dat dat wel zo is. Want er zal nog genot en (weliswaar minder) pijn zijn, en daar kun je over praten. En over de steeds intensievere ineenvlechting van biologische en mechanische elementen en voortdurende uitbreiding van het geïntegreerde informatiesysteem zal overlegd worden. Verbondenheid met het systeem zal de bron zijn van alle nieuwe zingeving.

Maar de specifieke vorm van communicatie waar Levinas het over heeft, die verdwijnt dan wel. Die communicatie bestaat uit de ontmoeting met wat wezenlijk anders is dan jijzelf. Dat wordt ook wel het ‘waagstuk van de communicatie’ genoemd, omdat het meestal begint met twee elkaar wederzijds uitsluitende wereldbeelden of ideologieën, die afkomstig zijn van  verhalen vertellende ego’s. Dat schuurt en botst, maar biedt daardoor juist de mogelijkheid om iets nieuws te ontmoeten. Je leert iets wat je nog niet wist. Als ideologie en het verhalende zelf gaan verdwijnen, dan zal er niets meer zijn om te ontmoeten.

Zo eindig ik deze keer met een vraag: was Levinas alleen maar relevant zolang er al dan niet  totalitaire ideologieën en verhalen waren? Die leidden vaak tot gewelddadigheden, en daarom moest daar een draai aan gegeven worden in constructieve richting en dat deed Levinas. Nu het verhalende zelf een tijdelijk, evolutionair verschijnsel blijkt te zijn, aldus Harari, kan het gezonde verstand van de algoritmen daaraan voorbijgaan.

Of kan andersheid ook nog betekenen dat je je tegen de algoritmen keert, ook al belooft Harari’s Nieuwe Grote Verhaal pijnloosheid?

Zie ook Het totalitarisme is onder ons

donderdag 16 juli 2020

Vijftig jaar achterop


Frankrijk en Duitsland gaan de voor herstel uitgetrokken fondsen op klimaatvriendelijke manier besteden. Beide landen zetten in op duurzaam industriebeleid met de coronamiljarden. Hun herstelprogramma’s richten zich op het verbeteren van de exportpositie van bedrijven in groene technologieën.

Verder wil Frankrijk elektrisch rijden aantrekkelijker maken, geeft het lage inkomens die hun fossiele auto inwisselen een premie en breidt het de laadstations sneller uit. Air France krijgt extra groene voorwaarden opgelegd: de trein moet korte vluchten gaan vervangen en het gebruik van duurzame kerosine moet groeien.

Duitsland zet in op snellere omschakeling naar elektrisch vervoer en energiezuinige nieuwbouw. Warmtepompen worden voor burgers beter betaalbaar en er gaat extra geld naar renovatie van energieslurpende gebouwen.

In Nederland hebben we nog weinig vernomen van klimaatvriendelijk herstel. Aan de miljarden die de KLM als steun ontvangt zijn nauwelijks nieuwe duurzaamheidsvoorwaarden verbonden, en de voorgenomen CO2-heffing voor de industrie is kortgeleden op een laag pitje gezet om bedrijven te ontzien. De fossiele industrie wordt voor acht miljard euro gesubsidieerd. Nederland doet de zegswijze eer aan dat alles hier vijftig jaar achterloopt op de omringende landen.

Nou ja, beter zo dan andersom, want wat grote landen doen telt natuurlijk zwaarder dan wat een klein land doet. En het past wel bij Rutte en zijn ploeg: niet moeilijk doen totdat het echt niet anders kan. Dat is zijn makke, maar ook zijn charme. Daarom is hij een goede crisismanager voor wat op de korte termijn speelt, zoals de coronadreiging.

Maar toch, je zou zo graag een beetje trots zijn op wat je land doet op klimaatgebied. Want uiteindelijk geldt daar hetzelfde als wat Rutte over corona zei: je wilt later geen spijt hebben van wat je hebt gedaan of nagelaten. En die vijftig jaar om achter te lopen hebben we gewoon niet meer.

Zie Herhaling van zetten en Geen visie

vrijdag 10 juli 2020

Annexatie


Het deugt niet. Punt uit. Annexatie van andermans land is onfatsoenlijk, en als je dat zelf niet kunt bedenken zijn de regels van het internationale recht daarover duidelijk genoeg.

Ik wijs annexatie dus af. Maar ik ben genoeg historicus om te weten: water stroomt naar het laagste punt en een machtsvacuüm houdt niet lang stand tegen overmacht. De verschillen in militair, politiek en economisch opzicht tussen Israël en Palestina op de Westbank zijn simpelweg te groot. Daardoor zal de huidige dynamiek van Israëlische expansie gewoon doorgaan, heel cynisch maar waar.

Tegenover deze neerdrukkende werkelijkheid laat ik me af en toe optrekken door geluiden over constructieve Palestijns-Israëlische samenwerking. Zo zou een flink aantal Palestijnen voor werk en welvaartsniveau liever bij Israël horen dan in een eigen Palestijnse staat te wonen. Een dergelijk geluid kwam bijvoorbeeld onlangs van Crescas columnist Eldad Kisch. Vanwege zijn niet aflatende medische activisme ten behoeve van Palestijnen beschouw ik hem als onverdachte bron. Hij tilt niet zo zwaar aan de voorgenomen annexatie.

Blijft staan, zeker bij verdergaande annexatie, dat Israël de Palestijnen van de Westbank als Israëlische burgers zal moeten beschouwen, inclusief stemrecht en andere rechten. Zo niet, dan dreigt Israël een racistische staat te worden.

Zie ook Schuiven

maandag 29 juni 2020

Wie is de ander bij Levinas?


“Let een beetje op elkaar”, of: “Zorg goed voor je naaste”; met die uitspraken zijn we het graag snel eens, zeker in tijden van corona. Maar voor wie een beetje doordenkt doet zich al gauw de vraag voor: wie is die naaste, wie is ‘elkaar’? Ik kan toch niet voor iedereen zorgen? De filosoof Emmanuel Levinas biedt via het thema ‘denkschaamte’ mogelijke antwoorden op de vraag ‘Wie is de ander?’. Daarover gaat mijn bijdrage voor de webinars van adviesbureau Haagse Beek.

Zie ook Denken voor een ander, Wie is de Ander bij Levinas en Levinas zoals ik hem begrijp.

vrijdag 26 juni 2020

Pelgrimstocht


Gied ten Berge is socioloog, theoloog en vredesactivist. Hij was jarenlang actief voor Christelijke vredesbewegingen als het Interkerkelijk Vredesberaad en Pax Christi. Dat is gevoelig terrein, en daar voegde hij vorige week met zijn proefschrift nog een gevoelig onderwerp aan toe: Pelgrimeren met een missie. Het Palestijnse ‘Kom en zie’-initiatief in cultuurwetenschappelijk en historisch-theologisch perspectief.

De titel verwijst naar een oproep uit 2009 van een groep Palestijnse Christenen aan Christenen wereldwijd om naar hun land te pelgrimeren en er de harde werkelijkheid te zien en “een boodschap van vrede, liefde en verzoening” te brengen.

Wat is daar zo gevoelig aan? Nou, vanuit Joods perspectief denk je al gauw aan de spontane voorliefde voor de underdog in kringen van de vredesbeweging, en dus aan anti-Israëlische vooringenomenheid vanwege het militair-politieke overwicht van Israël tegenover de Palestijnen. Maar ook vanuit intern-Palestijns perspectief ligt er voldoende conflictstof. Palestijnse Christenen hebben te lijden onder de toenemende invloed van de Islam in het hele Midden-Oosten. In tegenstelling tot de Islamitische Palestijnen krimpen zij in aantallen en invloed.

Ten Berge lijkt op een ontspannen manier om te gaan met deze gevoeligheden. Zo gebruikt hij de term ‘Het Land’ in een duidelijke poging om de term ‘Het Heilige Land’ te vermijden. Daar kan ik goed mee instemmen, je moet altijd oppassen met het heilig verklaren van landen en dingen en mensen. Nu komt hij trouwens wel erg dicht in de buurt van het in Joodse kring veel gebruikte ‘HaArets’.

Op de vraag of ‘Kom en zie’ tegen Israël gericht is, antwoordt hij dat de pelgrims geen partij kiezen en met iedereen spreken, van Palestijnse activisten tot Joods-Israëlische kolonisten. Daardoor kunnen onverwachte inzichten ontstaan. De mooiste omslag in de ogen van Ten Berge was die van een jezuïet met ervaringen in Libanon die hem fel anti-Israël hadden gemaakt. Na een ontmoeting met Yehuda Shaul, de oprichter van de beweging ‘Breaking the Silence’ van Israëlische oud-militairen, raakte de man heftig geëmotioneerd: hij was zijn vijandbeeld kwijt. Hopelijk kan Ten Berge ook voorbeelden noemen van beweging in omgekeerde richting.

Eigenlijk sluit de nadruk van Ten Berge op schokkende ontmoetingen met mensen die nét of helemaal anders zijn dan je dacht goed aan bij mijn interesse: zomaar, bij verrassing, geraakt worden door een ander. Maar moet je daarvoor op pelgrimstocht? En met een missie nog wel? Zelf heeft Ten Berge het niet zo op de modieuze pelgrimstochten naar Santiago de Compostella. “De kerk liep leeg, en plots liep iedereen naar Santiago. Dat type pelgrim heeft zelfrealisatie als hoogste waarde”, die is vooral op zoek naar zichzelf.

Daar stelt Ten Berge de tocht naar Palestina tegenover: “Je verlaat je eigen omgeving, je durft het grensgebied in te gaan en andere mensen te ontmoeten, waardoor je de dingen plotseling heel anders kunt gaan zien”. Ik snap wat hij bedoelt, maar wat mij betreft is het nog te ver gezocht. De andersheid die je kan schokken woont gewoon bij je in de straat, of zelfs in huis.

Zie ook Markering

vrijdag 12 juni 2020

Levinas en politiek


Geraakt worden door de pijn die een ander heeft van jouw opstelling. Dat is misschien een schattig verschijnsel uit de privé-sfeer, maar maatschappelijk gezien is het niet erg relevant.

Zo ongeveer loopt de redenering die betwijfelt of de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas met zijn aandacht voor de ander in politiek en maatschappelijk opzicht wel van betekenis kan zijn. Die twijfel ken ik trouwens als Levinas-fan zelf ook wel.

Maar deze week voltrok zich een mooi gevalletje denkschaamte met wel degelijk politieke gevolgen. Overeenkomstig het levinassiaanse schema startte premier Rutte zes jaar geleden nog vanuit de comfortabele positie van enthousiaste supporter van Sinterklaas als een onschuldig kinderfeest, beleefde de confrontatie met (naar eigen zeggen) “mensen en kleine kinderen die zich ongelofelijk gediscrimineerd voelden”, en komt nu uit bij de opvatting dat Zwarte Piet niet meer kan.

Het maakt – politiek gezien – natuurlijk wel uit of het een politieke leider is die zo’n draai maakt, of een gewone burger zoals ik. Maar daar zitten nog allerlei gradaties en smaken tussenin, zoals bijvoorbeeld de soortgelijke ervaring waar schrijver Robert Vuijsje over vertelt. In ieder geval valt niet meer uit te sluiten dát zo’n draai maatschappelijk relevant kan zijn.

Zie ook Jaap GoudsmitHoe naïef is Levinas eigenlijk? en Wie is de ander bij Levinas?

vrijdag 29 mei 2020

Zaligverklaring


“In het Christendom worden alle universele antwoorden te schande gemaakt en is het goddelijke nauw verbonden gebleken met het dagelijkse en concrete”, aldus verwoordt de theoloog Erik Borgman volgens zijn recensent de kern van zijn Christelijke geloof.

Ik moet zeggen, een dergelijke kritische houding tegenover de arrogantie van universele boodschappen waarin religies al snel vervallen, spreekt mij aan. En waardering voor de  bescheidenheid van het concrete particuliere en locale is me uit het hart gegrepen.

Maar waar haalt Borgman het vandaan? Hoeveel geweld moet hij de feitelijke geschiedenis van tweeduizend jaar Christendom aandoen om tot die uitspraak te komen? Want was de opdracht om het Christelijke geloof, goedschiks of kwaadschiks, uit te rollen tot in de uithoeken van de aarde niet vanaf de tweede of derde eeuw al een belangrijk geloofspunt? Immers, Christus was voor alle mensen gestorven, dus dat zullen ze weten ook.

Jawel, zegt Borgman misschien, maar daar hebben we van geleerd. Tegenwoordig begrijpt de kerk dat dat soort pretenties en missiedrang niet altijd mensvriendelijk zijn. Dat gaat in tegen de naastenliefde, en daarom heeft de kerk een draai gemaakt: van universeel opdringerig naar bescheiden nabij in concrete leefsituaties.

Zou Borgman dat zelf kunnen geloven? Kun je met zoveel gemak tweeduizend jaar imperialistische geschiedenis uitwissen? Bovendien: het missionaire gedachtengoed is helemaal niet dood, het is springlevend. Een mooie illustratie daarvan biedt het recente besluit van paus Franciscus om de zaligverklaring van Isabella van Castilië, bijgenaamd Isabella de Katholieke (1451-1504), opnieuw op te starten. Het proces voor haar zaligverklaring was al in 1958 gestart, maar werd onderbroken in 1991 omdat op dat moment Isabella’s rol in de verdrijving van de Joden uit Spanje een te groot obstakel leek te zijn. Dat de paus haar zaligverklaring nu weer voortzet, heeft te maken met haar belangrijke aandeel in de evangelisatie van Zuid-Amerika. Isabella financierde onder meer de expeditie van Christoffel Columbus, die leidde tot de ontdekking van Amerika in 1492.

Deze gang van zaken toont het omgekeerde van wat Borgman beweert. Er was misschien even, tot vijftig, zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog, in de kerk een schuldig bewustzijn over wat de universele heilsboodschap met Joden (net zo goed als met Zuid-Amerikaanse Indianen) gedaan had. Maar Franciscus’ motief voor het herstarten van de zaligverklaring laat zien hoe diep het evangelische universalisme geworteld is in het kerkelijke DNA.

Als Borgman niettemin zelf oprecht gelooft in zijn uitspraak, is het waarschijnlijk door de toepassing van een veelbeproefd recept om onwelgevallige dingen van je geloofstraditie ‘een plekje te geven’. Hij valt terug op het dualistische schema dat onderscheidt maakt tussen de wereldse, zondige verschijningsvorm van de kerk op aarde, en de ware, spiritueel opgevatte kerk waartoe Borgman zich bekent.

Ik houd het erop dat het reëel bestaande Christendom toch werkelijk tot in zijn diepste vezels universalistisch en missionair is. Nog steeds.

Zie ook Groots, want universeel