maandag 26 mei 2008
Levinas en mei '68
Mét het feit dat de ander, mijn naaste, ook derde is met betrekking tot een ander, naaste op zijn beurt, ontstaan het denken, het bewustzijn, het recht en de filosofie.
Het zijn ongetwijfeld Levinas’ aanrakingen met de politiek geweest die hem tot een dergelijke waardering voor het geïnstitutionaliseerde denken gebracht hebben. Allereerst de ervaring van de Russische Revolutie die hij in 1917 als twaalfjarige meemaakte in de Oekraïne. Maar vooral zijn ervaring als Jood tijdens de Tweede Wereldoorlog is belangrijk. Hij heeft aan den lijve ondervonden wat het betekent als de rechtstaat niet meer voor zijn burgers kan instaan en je overgeleverd bent aan rechteloosheid.
Als je zo gehecht bent aan de instituties van de rechtstaat – het politieke gezag, de rechtspraak, de universiteiten – wat doe je dan wanneer je als hoogleraar geconfronteerd wordt met studentenopstanden? Dat was wat Levinas overkwam toen hij in 1968 in Nanterre zijn colleges Hegel voor beginners en Husserl voor gevorderden gaf.
Wat deed hij? Hij hield zich er zo veel mogelijk buiten. Hij keurde de gebeurtenissen niet openlijk af, want hij herkende genoeg hartverwarmend messianisme in de marxistische slogans. Maar hij wenste geen enkele rol te spelen in de protesten, zoals zijn collega hoogleraar Ricoeur wel deed. Hij ontvluchtte de rellen: als de universiteit geopend was verzorgde hij nauwgezet zijn colleges en anders kwam hij niet.
Wel toonde hij zich openlijk verontwaardigd over het gebrek aan eerbied voor het gezag en het vele geweld. Men zag hem met ferme tred door de gangen van Nanterre lopen, mopperend op de afgerukte gordijnen en de volgekalkte muren. Daarin toonde zich iets van de gezagsgetrouwe persoonlijkheid die hij was, die hechtte aan hiërarchie en orde. En die zal, behalve met zijn politieke ervaringen, ook iets te maken hebben gehad met zijn karakter.
Maar op een dieper niveau heeft hij ook de totalitaire tendenzen herkend waar de marxistisch geïnspireerde studenten vatbaar voor bleken te zijn. Het gevaar van het totalitarisme was al veel langer zijn thema. En zoals hij dat al vroeg had aangewezen in de keurige burgerlijke samenlevingen van de jaren dertig zo trof hij het blijkens het volgend citaat ook aan bij de opstandige studenten.
In de flitsende uitbarstingen op enkele bevoorrechte ogenblikken in 1968 – die al snel uitdoofden door net zulk conformistisch taalgebruik en net zulke kletspraat als waar ze voor in de plaats moesten komen – bestond jong-zijn in actievoeren tegen een wereld waar allang schande van werd gesproken.
Kritisch en fel kon hij best zijn. Maar de spullen moesten wel heel blijven.
Zie ook Levinas en Israël
zondag 11 mei 2008
Bij het afscheid van een columnist
Ik zal zijn column missen, zo sluit Trouw-hoofdredacteur Willem Schoonen zijn bericht af dat J.A.A. van Doorn wegens ziekte gaat stoppen met zijn column.
Ik kan dat Schoonen alleen maar nazeggen. Het eerste wat ik altijd las van de zaterdagkrant was de column van Van Doorn. Omdat zijn stukken origineel waren, prikkelend, breed van visie en vaak zeer evenwichtig.
Ik wist dat hij omstreden was en in 1990 zijn column in de NRC staakte nadat hij beticht was van antisemitische tendenzen. Dat gegeven zat in mijn achterhoofd en daarom was ik altijd alert op een anti-Joodse bias.
Maar ik kan die beschuldiging niet bevestigen. Daarvoor zijn er teveel columns waarin Van Doorn getuigt van begrip voor Joodse oorlogsslachtoffers en de staat Israël als gegeven aanneemt. Bovendien, wie is het verboden om het doen en laten van Israël kritisch te volgen?
Toch, juist door de evenwichtigheid die de columns van Van Doorn over het algemeen kenmerkte, viel het op als dat een keer ontbrak. Alsof hij ineens een waas voor ogen kreeg dat hem zijn gebruikelijke gevoel voor verhoudingen deed verliezen.
Een voorbeeld is de oproep die Van Doorn een aantal maanden geleden deed aan Moslims om hun belangen in Nederland krachtiger te verdedigen. Hij pleitte ervoor om dat op meer militante wijze te doen. Publieke aanvallen zouden Moslims zo fel en direct mogelijk met tegenaanvallen moeten beantwoorden.
Met die oproep is niets mis, die lijkt mij geheel terecht. Wat bevreemding wekt is dat het CIDI, en met name zijn directeur Naftaniël, die precies dat al jaren op voortreffelijke manier doen, steevast een sneer konden krijgen van Van Doorn als ze hun lobbywerk fel en direct hadden gedaan.
Een ander voorbeeld is de behandeling door Van Doorn van de liquidatie door Israël van sjeik Ahmed Jassin. Ariël Sjaron had daartoe opdracht gegeven vanwege de terroristische activiteiten van de Hamas-leider. Van Doorn vergelijkt de liquidatie van de sjeik met de moord door Napoleon op de hertog van Enghien omdat deze hem ten val wilde brengen.
Hier wordt naar mijn idee een categoriefout gemaakt. De uitschakeling van terroristen door een gekozen politicus die zich verantwoordelijk weet voor de veiligheid van zijn burgers is iets anders dan de moord op een rivaal die aast op jouw geüsurpeerde machtspositie.
Maar, zoals gezegd: ik zal hem missen.
Zie ook Met lege handen.
zaterdag 10 mei 2008
Treurig
Weinig debatten zijn zo ergerlijk en onvruchtbaar als die over de staat Israël. Bijvoorbeeld het debat dat deze week op de televisie werd gevoerd tussen Raph Evers, Dries van Agt, Arjan El Fassed en Hans van Baalen naar aanleiding van 60 jaar Israël. Van alle kanten vliegen de selectieve snippers geschiedenis en emotie door de lucht, met veel welles nietes en frustratie aan beide kanten als gevolg. Als kijker word ik daar zeer treurig van.
Van Baalen leek me, los van zijn schoolmeesterachtige presentatie, met zijn voorkeur voor Realpolitik nog de beste invalshoek te bieden. Israël bestaat en is nog machtig ook (hoewel, geen land is opgewassen tegen een atoomaanval). Daar kun je blij om zijn, zoals van Baalen en ik. Maar daar kun je, om zeer begrijpelijke redenen, ook niet blij mee zijn. Maar, dat is van Baalens boodschap, ook als je tot die laatste groep behoort kun je beter uitgaan van de realiteit van een krachtig Israël. Met praktijken, voeg ik daaraan toe, die niet veel anders zijn dan die van Frankrijk en Engeland tot diep in de twintigste eeuw. Als die landen geconfronteerd werden met machtsverlies, bijvoorbeeld in hun koloniën, dan wisten ze ook wel terug te slaan.
Een dergelijke invalshoek stelt je misschien in staat om vast te stellen dat ook dat machtige Israël niet gelukkig is met de huidige situatie. Het land zal er best wat voor over hebben om niet meer in vijandschap met zijn buren te leven en niet meer met raketten bestookt te worden. Daarvoor zal het waarschijnlijk wel land willen inruilen, zo populair zijn de kolonisten ook in Israël niet.
Overigens denk ik dat debatten over Israël wel interessant kunnen zijn. Maar dan moeten ze mede gaan over waar het Joodse volk inhoudelijk al eeuwenlang voor staat. En over de vraag wat daar al eeuwenlang zo aanstootgevend aan is dat zich die dramatische geschiedenis heeft ontwikkeld waarvan Israël op dit moment een uitkomst is. Dan zou kunnen blijken dat daarbij de onwelkome notie van het il-y-a misschien wel een grote rol gespeeld heeft.
woensdag 7 mei 2008
Marx op zijn kop
Volgens Engels had Hegel de geschiedfilosofie op zijn kop gezet en zette Marx die weer op zijn voeten. Hij bedoelde daarmee dat Hegel in zijn geschiedfilosofie teveel uitging van ideeën. En dat Marx terecht daartegenin bracht dat materiële factoren, zoals de economie en de productieverhoudingen, de loop van de geschiedenis bepalen. Kort gezegd, Hegel zat teveel in zijn hoofd, Marx meer in de buik.
Laatst las ik een interview met Kader Abdollah waarin hij de zaak opnieuw omdraait. Alles vindt in het hoofd van de mens plaats, zegt hij. De mens bedenkt iets en het wordt.
Kennelijk kun je twisten over de vraag waar het primaat ligt, onder of boven in de mens. En het antwoord zal wel weer – hoe weinig revolutionair – keurig in het midden liggen.
Toch wil ik in deze Maand van de Revolutie, in afwijking van het marxistische perspectief van de rebellen van ’68, eens kiezen voor het perspectief van Kader Abdollah. Dat doe ik door een aantal West-Europese revoluties van de afgelopen vier eeuwen in chronologische volgorde te zetten en dan vast te stellen dat er een verschuiving is van meer geestelijke naar meer materiële accenten. We zakken kennelijk, lijfelijk gezien, af van het hoofd naar de onderbuik.
Hoofdzakelijk vanuit het hoofd kwam de Wetenschappelijke Revolutie van het begin van de zeventiende eeuw. Descartes, Gallileï en anderen werden daarbij zeer geïnspireerd door de gedachte dat wiskundige patronen ten grondslag liggen aan een groot deel van onze werkelijkheid.
Vanaf het einde van de zeventiende eeuw vond er een Politieke Revolutie plaats. De parlementaire democratie en de scheiding der machten werden bedacht en uitgeprobeerd, eerst in Engeland, daarna in Amerika, Frankrijk en andere landen. De drijfveren achter deze revolutie waren verlangen naar stabiliteit en rechtvaardigheid en stammen uit vruchtbare samenwerking van het verstand en het hart (op de goede plaats).
Voor de Industriële Revolutie, vanaf het einde van de achttiende eeuw, waren verhoging van de productie van goederen en stimulering van de consumptie belangrijke drijfveren. De associatie met de menselijke buik ligt dan erg voor de hand.
De onderbuik kwam pas goed aan zijn trekken vanaf de Seksuele Revolutie van de jaren zestig van de vorige eeuw. Niet de minste bijdrage daaraan kwam van de generatie van ’68. Dus revolutie hebben de soisante-huitards wel gemaakt, alleen paste die meer in het liberale, kapitalistische consumptiepatroon dan hun marxistische ideologie hen toestond om te beseffen.
Overbodig om te zeggen dat in alle genoemde revoluties materie in het spel is: materie om te onderzoeken, om rechtvaardig te verdelen, om te produceren en om van te genieten. Maar dat revoluties niet met ideeën kunnen starten wordt weersproken door de boven gegeven volgorde. Die begint met de meest ideeënrijke omwenteling en eindigt met de meest vleselijke.
Toevallig of niet, de resultaten van de revoluties die verschijnen in het bovenstaande perspectief lijken beter te beklijven dan de revoluties die in de naam van Marx zijn gemaakt. Tenzij China nog iets anders gaat laten zien.
Zie ook Mislukte concretisering
Labels:
China,
cultuurgeschiedenis,
illusies,
Marx,
totalitarisme,
wetenschap
Posted by
Naud van der Ven
op
14:30


maandag 28 april 2008
Het Zelfde en het Andere
Het Zelfde en het Andere kunnen niet opgenomen worden in een kennis die hen omvat.
En nog zo een:
De metafysica, de transcendentie, de ontvangst van het Andere door het Zelfde, van de Ander door Mij, geschiedt concreet als het ter discussie stellen van het Zelfde door het Andere, dat wil zeggen als ethiek die de kritische essentie van het weten vervult.
Kan het abstracter?
Ja, bij Levinas kan het nog veel abstracter. Maar leuker is het om te wijzen op een wetenschappelijke bevinding waarin wat Levinas beschrijft ineens heel concreet wordt. Daaruit blijkt dat Levinas zich weet te redden met eeuwenoude, aan Plato ontleende begrippen om iets uit te drukken wat een wetenschappelijk experiment ons nu in begrijpelijke termen kan duidelijk maken.
De bevinding is afkomstig van een neurologisch experiment waar de NRC onlangs melding van maakte. Daaruit blijkt dat de hersencellen waarmee we over onszelf denken dezelfde zijn als die we gebruiken om na te denken over mensen die op ons lijken. Over mensen die niet op ons lijken denken we na met een ander gebied in het brein.
Weerbarstige Platoonse termen als het Zelfde en het Andere blijken dus in aanvaardbare gedaante terug te komen in neurologische onderzoeken. En dat tot in de varianten van de gekozen woorden toe.
Het kan onnodig abstract lijken dat Levinas spreekt over het Zelfde en het Andere in plaats van over het Zelf en de Ander. Maar goed bekeken gebeurt dat in de uitkomst van het experiment ook. De cruciale onderscheiding die er te maken is blijkt niet zo zeer te liggen tussen mij zelf en de ander, als wel tussen mij en degenen die op mij lijken - dus hetzelfde - enerzijds, en de rest - het andere - anderzijds. Dus juist de meest abstracte formulering sluit aan bij de bevindingen van het neurologische experiment.
Dit is op zichzelf interessant. Maar daarnaast heeft het gevolgen voor de wijze waarop we Levinas interpreteren. De bevindingen bieden aanknopingspunten voor een interpretatie van de Ander als staande voor zeker niet iedere andere mens. Want daarbij horen mensen die voelen als gelijken. Het gaat eerder om anderen die, op een bepaald moment, voelen als werkelijk anders en dan heb je al te maken met een selectie binnen de hele groep van anderen.
Daar wil ik nog aan toe voegen dat ook de confrontatie met die andere anderen niet altijd tot de ontmoeting leidt met de Ander zoals Levinas hem bedoelt. Dat houdt iets onvoorspelbaars.
Labels:
communicatie,
de ander,
dialoog,
kennis,
Levinas,
Plato,
pluraliteit,
totalitarisme
Posted by
Naud van der Ven
op
20:00


donderdag 17 april 2008
Angst moet mogen
In het debat over immigratie en de reacties daarop mengen zich regelmatig stemmen die erop wijzen dat er sprake is van angst. Bijvoorbeeld voor inkomen, concurrentie op de arbeidsmarkt en terrorisme. En die het vanzelfsprekend vinden dat dat verkeerd is, angst is voor hen een vies woord. Dat blijkt uit de afkeurende toon waarin zij verklaren dat sommige politici inspelen op de angst en onzekerheid van burgers, kortom op de ‘onderbuik’.
Ik noem dat maar even de ‘heroïsche stemmen’, zoals van Doekle Terpstra en Dirk Verhofstadt. Ik moet ook denken aan Judith Butler die laatst in De Balie op strenge manier van zichzelf eiste dat ze open staat voor de multiculturele samenleving ook al wordt ze als lesbische vrouw door veel Moslims niet geaccepteerd. Pieter Pekelharing stelde daar nuchter tegenover dat een heleboel mensen zich gewoon eerst veilig moeten voelen voordat ze zich open kunnen stellen.
De heroïsche stemmen lijken geen weet te hebben van de angst en als dat wel zo is dan is het toch eigenlijk iets om jezelf overheen te zetten. Angst wordt je vooral aangepraat en door zindelijk na te denken kun je je daarvan bevrijden. Het kan niet anders of het achterliggende mensbeeld dat zij hanteren is dat van de autonome, soevereine mens die uiteindelijk zichzelf volledig in de hand heeft als hij daar maar zijn best voor doet.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik weleens jaloers kan zijn op die psychisch sterke mensen. Goed zijn is een kwestie van goed denken. Ik herken mezelf meer in een bestaan dat af en toe schrikachtig is. Levinas geeft daarvan een beschrijving in zijn uitwerking van wat hij noemt het il-y-a: de beleving van de wereld als ijzingwekkend onverschillig en leeg.
Maar daar begint ook mijn twijfel over de effecten van die psychische kracht, in ieder geval als die in het debat als norm gaat gelden voor iedereen. Want er zijn naar mijn gevoel veel meer mensen die net als ik deep down last hebben van verveling en bestaansangst, noem het maar de onderbuik. Naar mijn idee moet daar vrijuit over gepraat kunnen worden zonder dat de angst en de onderbuik weggezet worden als zwaktes die overwonnen moeten worden door eigen inspanning. Want dan zou de onderbuik weleens ondergronds kunnen gaan en op een onverwachts moment openbreken.
Zie ook Angst is normaal
vrijdag 11 april 2008
Wie roept de noodtoestand uit?
Wat hebben Jack Welch, generaal Musharraf en bisschop Eijk met elkaar gemeen?
Het antwoord is: een voorliefde voor de noodtoestand, bij voorkeur door henzelf uitgeroepen.
Jack Welch heeft General Electric groot gemaakt door het permanent in stand houden van een crisissfeer. Voortdurende hoogspanning en topprestaties waren geboden. Daarbij paste het jaarlijkse ontslag van de tien procent slechtste werknemers en een extra beloning voor de twintig procent beste werknemers.
Musharraf riep in november 2007, toen hij dreigde een nederlaag te lijden in de presidentsverkiezingen, de noodtoestand uit. De spelregels van de democratie stonden op dat moment zijn aspiraties in de weg.
Bisschop Eijk reorganiseert op dit moment de staf van zijn aartsbisdom met straffe hand. Met een beroep op het dreigende faillissement van zijn organisatie zet hij oudgedienden eruit en creëert hij een nieuwe staf met mensen van zijn eigen keuze.
Wat is het gemeenschappelijke in deze omarming van de noodtoestand?
Ik denk dat de drie met elkaar gemeen hebben dat ze weinig plezier hebben in en waarde hechten aan werkelijk vrije en gelijkwaardige interactie met “hun” mensen. Want voor Musharraf zou dat weleens kunnen betekenen dat hij de politieke macht moet delen of kwijt raakt. En voor bisschop Eijk dat leken zich gaan bemoeien met de waarheid. En voor Jack Welch dat moeizame gesprekken in de plaats zouden komen van heldere orders.
Maar wat vinden wij – burgers, leken en gewone medewerkers – daar dan van? Gaan wij zomaar akkoord met het uitroepen van de noodtoestand, met alle gevolgen van dien? Weinigen van ons zullen betwisten dat de noodtoestand wel eens nodig kan zijn. Maar wie mag hem uitroepen en met welk motief? Ik denk dat het zaak is om leiders daarin kritisch te volgen. We mogen niet de dupe zijn van ten onrechte uitgeroepen noodtoestanden.
Nu worden wij in Nederland niet door ieder type noodtoestand evenzeer bedreigd.
Over de politieke noodtoestand zoals Musharraf die uitriep zal in Nederland op dit moment niemand zich druk hoeven te maken. Dat soort politiek is ver van ons bed en zal dat hopelijk nog lang blijven.
Wat bisschop Eijk betreft is het goed mogelijk om in zijn gescherm met de financiële noodtoestand de echo te horen van de afkondiging van nog een andere noodtoestand: die van de ziel. Vele eeuwen lang is aan de mensen verteld dat het verkeerd met hen zou aflopen als ze Jezus niet als Verlosser aannamen. Het zou mij niets verbazen als Eijk naar die gedachte terug wil. Maar de kans dat we ons in Nederland massaal die boodschap laten aanpraten lijkt me niet groot, dus ook van bisschop Eijk hoeven we niet wakker te liggen.
Anders ligt het met het type noodtoestand à la Jack Welch. Ik denk dat wij ons daarvan veel meer laten aanpraten dan nodig is. Door verwijzing naar een permanente struggle for life of door een beroep op onze angst voor karakterzwakte laten wij ons opsluiten in een straf arbeidsregime en ontzeggen we onszelf een meer ontspannen bestaan. Het is zoals de filosoof/manager Eric Bolle zegt: we zouden ons niet van de wijs moeten laten brengen door managers die té graag doen alsof de middelen schaars zijn. We moeten beginnen besluiten te nemen vanuit een besef van overvloed: er is genoeg voor iedereen.
Dat hoeft werkelijk het besef niet weg te nemen dat er kritieke situaties kunnen bestaan, ook in het organisatieleven. Maar als de noodtoestand als regel instrumenteel ingezet wordt dan klopt er iets niet. Daarop duidt de wanverhouding tussen de ongekende welvaart waarin we leven en de opgejaagdheid van het bestaan van velen. De vraag is dus: wie mag ons opjagen, en wie vooral niet? Zie ook Het Rijnsaksisch-Angellandse model en Van groot naar klein en terug
Labels:
Christendom,
communicatie,
leiderschap,
lekker werken,
management,
pluraliteit,
totalitarisme
Posted by
Naud van der Ven
op
15:10


maandag 31 maart 2008
Moeilijker dan postmodern
Je hoort regelmatig dat postmoderne denkers (bijvoorbeeld Derrida of Lyotard) zo moeilijk te volgen zijn. Derrida gebruikt lastige termen als Deconstructie en Aporie en Lyotard heeft het over Le Différend en Het Sublieme.
Maar niet alleen de termen zijn moeilijk. Een waarschijnlijk veel groter probleem is dat er weinig overblijft waar je je in gedachten nog aan vast kunt houden. God was al dood, nu volgen allerlei artistieke waarden, maatschappelijke ordeningen en taalkundige betekenissen. Probeer je maar eens iets voor te stellen bij het niets of afwezigheid van hiërarchie.
Toch is er iets wat nog moeilijker is dan het postmodernisme. Want, hoe lastig ook, het postmodernisme kent nog altijd het comfort van een ijzeren consequentie in het denken. De neiging tot generaliseren en universeel maken, een trekje van de rede en actief in het modernisme, blijft in het postmodernisme gewoon overeind. Misschien wordt die daar zelfs wel tot in het radicale doorgevoerd. Dat kan blijken uit populair-postmodernistische uitspraken als: “Alles is relatief” (let op het woordje “alles”); “Geen mens is zichzelf” of “Er zijn geen grote verhalen meer” (let op het woordje “geen”); “Eigenlijk geloven we allemaal wel iets” (let op “eigenlijk” en “allemaal”).
Dergelijke uitspraken voelen nog steeds aan als conclusies waar een consequent redenerend verstand niet aan kan ontkomen. En dat heeft iets vertrouwds, want aan dat soort conclusies waren we inmiddels, sinds Descartes, gehecht geraakt.
Pas echt moeilijk wordt het als een filosoof zegt: soms wel en soms niet. Bijvoorbeeld: er is wel een leidend principe, maar soms even niet of het zijn er twee. Of: er is wel hiërarchie, maar niet altijd. Zo’n filosoof maakt er voor ons gevoel een potje van.
Toch is dat wat je aan kunt treffen bij Levinas, althans de Levinas uit de vroege en de middenperiode. In De Totaliteit en het Oneindige bijvoorbeeld speelt hij het klaar om de volstrekte autonomie van de mens als uitgangspunt te nemen in zijn beschrijving van de wereld; om daarna te laten zien hoe die autonomie op zijn kop gezet wordt door de verschijning van een andere mens; om vervolgens te claimen dat die ontmoeting “meer fundamenteel” is dan de oorspronkelijke autonomie was (dus: heteronomie); en tenslotte om de autonomie weer leidend te maken totdat de volgende confrontatie optreedt.
Hier is geen sprake meer van radicale doordenking, tenminste als daaronder verstaan wordt het consequent doorstoten naar een laatste grond of basisprincipe. Hier wordt wáárgenomen en recht gedaan aan een bepaald verschijnsel, namelijk: dat er een bepaalde orde is waarvan de uitgangspunten zonder meer geldig zijn, bijvoorbeeld autonomie; maar dat zich, soms, plotseling een verschijnsel voor doet dat daar loodrecht op staat, zoals een ander die me raakt en door wie ik me laat gezeggen (heteronomie). Niet altijd, niet bij iedere ander, maar: soms.
Daar loopt onze logica op stuk. Als zo’n basisprincipe soms geldig is en soms niet, dan is het al geen basisprincipe meer. Toch denk ik dat Levinas hier een adequate beschrijving geeft van een verschijnsel dat – soms, bij sommige mensen – gewoon voorkomt: geraakt worden door de Ander.
Het is waar: ook Levinas, met name de late Levinas, heeft zich tot universele generaliserende uitdrukkingen laten verleiden met vele Levinas-lezers in zijn kielzog. Dan krijg je uitspraken als “De ervaring van de ander is altijd oorspronkelijker dan de ervaring van jezelf” (let op het woordje “altijd”) of “Permanente verantwoordelijkheid is de dieptestructuur van het subject” (let op de woorden “permanent” en “dieptestructuur”).
Het is moeilijk om de conclusie te vermijden dat de late Levinas in de valkuil is getrapt die hij, zeker in het begin, zo ijverig heeft willen ontwijken: die van het altijd en overal, van het categorische en het essentialisme. Een beetje ontluisterend is dat wel.
Zie ook Levinas en Rousseau en Eigenzinnig
Labels:
de ander,
denkgeweld,
Levinas,
pluraliteit,
rationaliteit
Posted by
Naud van der Ven
op
19:24


vrijdag 21 maart 2008
Edelkitsch
Wat niet spannend meer is moet je niet geforceerd weer spannend proberen te maken. Die gedachte overviel me bij de uitvoering van de Matthäus Passion onder leiding van Paul Goodwin op de televisie.
Deze uitvoering was gedramatiseerd. Dat wil zeggen, de musici, en dan vooral de zangers, maakten niet alleen muziek maar traden deels op als acteurs. Jezus knielde soms en kreeg klappen, koorleden keken angstig of boos, en Judas gaf Jezus een kus. Uiteraard werd het geen toneelstuk, de dramaturgie was beperkt en de uitvoerenden hadden hun dagelijkse kleren aan en geen kostuums. Maar gebaren en blikken waren heel bewust toegevoegd.
Als het bedoeld was om de zaak te verlevendigen is het wat mij betreft mislukt. Op een enkele plaats in het verhaal werkte de formule wel, namelijk waar een werkelijk menselijk drama aan de orde is. Bijvoorbeeld in de scène waarin Petrus Jezus drie keer verloochent en dan bij het kraaien van de haan in diepe vertwijfeling raakt.
Maar in het merendeel van de scènes voelden de gebaren en blikken als opgelegde dramatiek. Koorleden die minutenlang met vrome nadrukkelijkheid iedere handbeweging van Jezus volgen of zangers die elkaar of een violist smartelijk aankijken, dat is wat te veel van het goede. Het leidt af en contrasteert met het juist luchtige en onnadrukkelijke voortkabbelen dat Bachs muziek – naast de dramatische muzikale accenten – ook in de Matthäus kenmerkt.
Het deed mij terugverlangen naar de uitvoeringen waar het gewichtige nog werd gezocht in zwart-wit kostuums en niet in zwaar aangezette gebaren. Dat voelde minder gekunsteld en opdringerig en liet meer ruimte voor de muziek. Die overigens, ook in deze uitvoering, niet kapot kon.
woensdag 19 maart 2008
Zionisme
“Aanslag op het hart van het Zionisme” kopte de NRC naar aanleiding van de aanslag op 6 maart op de Merkaz HaRav Jesjiva in Jeruzalem.
Ik ben het met die kop niet eens. Want Zionisme wordt daarin gelijkgesteld aan de beweging van al dan niet religieuze kolonisten die de grenzen van Israël proberen op te rekken ten koste van de Palestijnen.
Tot nu toe was dat niet de gangbare betekenis van het woord. Zionisme betekende: de beweging voor een eigen thuis voor het Joodse volk in het land waar het oorspronkelijk vandaan komt. Een beweging die ondersteund wordt door het VN-besluit van 1947 tot opdeling van het mandaatgebied Palestina in een Joods en een Arabisch deel.
Weliswaar was er vanaf de jaren twintig en dertig een vleugel binnen de Zionistische beweging die een Groter Israel voorstond. Maar aanhangers van die ideologie werden aangeduid als Revisionisten en als Zionist kon je het heel goed met hen oneens zijn. Zionist te zijn betekende niet per se dat je kolonies wilde stichten in Judea en Samaria maar simpelweg dat je voor een levensvatbare Joodse staat was.
Voor mezelf gebruik ik het woord nog steeds in die betekenis. Ik wil dat ook graag blijven doen want bij de Groter Israël beweging voel ik me niet thuis. Bewaking van de betekenis van dat woord is dan wel nodig.
zaterdag 15 maart 2008
Reality check
Afgaande op het vorige blogbericht kun je de conclusie trekken dat politiek en management, in hun nadruk op transparantie en controle, het contact met de werkelijkheid kwijt zijn. Maar je kunt net zo goed zeggen dat ze tegen de werkelijkheid zijn aangelopen.
De eerste opvatting is terug te vinden bij Graham Lock die regelmatig herhaalt dat alles nep is in de politiek van vandaag. Dit negatieve oordeel over de wijze waarop wij menen politiek en management te moeten bedrijven kan ons gemakkelijk brengen tot een veroordeling van de disciplines die de laatste decennia veel van de desastreuze denkbeelden hebben aangedragen: de politicologie, de organisatiekunde en andere sociale wetenschappen. Zo bezien is het niet vreemd dat Floris Cohen de sociale wetenschappen contrasteert met de natuurwetenschappen. Hij meent dat het tot nu toe alleen in de natuurwetenschap gelukt is om vormen van stelselmatige feedback te ontwikkelen die het contact met de werkelijkheid kunnen waarborgen. Natuurwetenschap is hard, sociale wetenschap is zacht.
De tweede opvatting, die ik zelf aanhang, is positiever over wat er op sociaal terrein gebeurt. In die visie duidt de onderkenning van zoveel grootschalige sociale mislukkingen op de ontdekking van nieuwe werkelijkheid. Namelijk: de werkelijkheid van individuen die Nee roepen tegen plannen die over hen uitgestort worden. En het realistische besef dat je er, als plannenmaker, verstandig aan doet om daar maar naar te luisteren als je niet irrelevant wilt worden. De weerstand, bijvoorbeeld, tegen de verhuizing van de gezondheidsinstellingen van de duinen naar de stad leverde het inzicht op dat de zorg voor heel diverse mensen zich niet in een universeel model laat persen.
Een dergelijke opvatting van werkelijkheid zou wel eens kunnen aansluiten bij de ervaring die Levinas centraal stelt: die van het Nee van de ander tegen mijn plannen en schema’s waarin hij geacht wordt mee te lopen. Als dat Nee hard bij me binnenkomt voelt dat misschien aan als pijnlijk, maar ik stuit daarmee wel op een sociale werkelijkheid die harder is dan mijn eigen bedenksels.
Ik waag de stelling dat dit verschijnsel – het Nee van de ander – wellicht een equivalent biedt op sociaal terrein van de stelselmatige feedback die we kennen uit de natuurwetenschappen. We raken daarmee aan een hardheid op sociaal gebied die het – net als in de natuurwetenschappen – mogelijk maakt om radicaal boven ons subjectieve vooroordeel en zelfbedrog uit te stijgen. Daarmee heeft de sociale wetenschap haar eigen stevigheid te pakken.
Overigens komt Lock misschien wel op dat zelfde punt uit als hij zegt dat onderwijs traditioneel gericht is op het individu. Wat heeft het individu nodig en op welke manier kan hij aan zijn trekken komen, die kwesties laten zich maar heel beperkt collectief organiseren. Dat weet uiteindelijk alleen het individu zelf.
En de huisartsen illustreren als beroepsgroep wellicht eveneens de werkelijkheidskracht van het Nee. Zij lijken minder dan andere artsen last te hebben van de gemanagede nepwerkelijkheid doordat hun Nee met succes allerlei grootschalige plannen heeft tegengehouden.
Honorering van het Nee betekent wel dat microsituaties, waarin de stem van individuen kan worden gehoord, als voorwerp van studie in de sociale wetenschappen een veel prominentere plaats moeten krijgen. Als het gaat om organisaties kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Daar vindt veel één op één contact plaats. Maar voor politieke kwesties vind ik dat veel moeilijker. Misschien komt het voorstel van Huub Dijstelbloem tot het instellen van 'destabilisatierechten' in de buurt. Meer.
Zie ook Geen eer meer aan te behalen.
Labels:
de ander,
denkschaamte,
illusies,
kennis,
Levinas,
management,
Nee zeggen,
pluraliteit,
reality check,
verandering,
wetenschap
Posted by
Naud van der Ven
op
21:18


Abonneren op:
Posts (Atom)