vrijdag 5 december 2008
Polderhelden
Het handelen heeft, om in zijn volheid aan de wereld te verschijnen, de stralende belichting nodig van wat wij eens het aureool van de roem noemden, die slechts mogelijk is op het publieke domein.
Hier is iemand aan het woord die gefascineerd wordt door het streven naar licht, luister en onsterfelijke roem, waarvan de klassieke oudheid van Homerus tot Alexander de Grote doortrokken zou zijn.
Het betreft een citaat van Hannah Arendt uit haar boek Vita Activa. Daarin bespreekt zij drie varianten van het actieve leven dat in oppositie staat tot de Vita Contemplativa, het beschouwende leven. Die drie varianten zijn het arbeiden, het werken en het handelen waarvan het laatste van Arendt de meeste aandacht krijgt.
Arendt omschrijft handelen als het maken van een nieuw begin. Het is het in gang zetten van processen waarvoor geen precedent bestaat en waarvan de uitkomst onzeker is en onvoorspelbaar blijft. Het handelen is volgens Arendt noodzakelijk voor het in stand houden van een publieke ruimte.
Wat opvalt aan Arendts beschrijving van het handelen – en daar wil ik het over hebben – is dat er soms een ietwat belegen adoratie voor de klassieke oudheid in doorklinkt. Zoals in het bovenstaande citaat, maar ook in haar omschrijving van het handelen als het “vermogen verhalen voort te brengen en tot geschiedenis te worden, die te zamen en in combinatie de ware bron vormen waaraan voor het menselijke bestaan zin en luister ontspringen”. Met instemming citeert zij uit de Lijkrede van Pericles waarin deze spreekt over de polis als “een waarborg dat zij, die iedere zee en ieder land maakten tot het toneel van hun vermetelheid, niet onopgemerkt zullen blijven en geen Homerus noch iemand anders met een welversneden pen zullen nodig hebben om hun lof te zingen”.
Voor sommigen klinkt dit misschien eerbiedwaardig en interessant, maar eerlijk gezegd reageer ik op een dergelijke adoratie van De Klassieke Oudheid enigszins allergisch. Ik associeer dat met de 19e-eeuwse Duitse academiecultuur die vooral op zoek was naar verhevenheid en stylering.
Maar bij nadere beschouwing blijkt er bij Arendt met die bejubelde heldhaftigheid iets weldadigs aan de hand te zijn. Die helden zijn niet altijd zo luisterrijk als de citaten doen vermoeden, althans voor Arendt niet. Zo zegt zij ergens dat heldhaftige daden niet per se verheven hoeven te zijn. Ook iemands slechte daden zullen in de herinnering voortleven en bijdragen aan zijn ontsterfelijkheid. Deze toevoeging zet een andere toon, al kun je je wel afvragen of het woord ‘luister’ dan nog wel van toepassing is.
Verder gebruikt Arendt het woord ‘held’ op zeer rekbare wijze. Dat woord is niet gereserveerd voor de eenling die door buitengewone kracht, inzicht of moed iets groots bereikt, zoals een gangbare invulling is. Er blijkt zoiets te zijn als polderhelden: mensen die zich binnen een netwerk met andere mensen inspanningen getroosten om dingen voor elkaar te krijgen, zonder dat dat altijd wat oplevert: “Het is vanwege dit reeds bestaande netwerk van intermenselijke betrekkingen met zijn ontelbare, tegenstrijdige wensen en bedoelingen, dat handelen bijna nooit zijn doel bereikt”. Het gaat er maar om dat hun inspanningen geboekstaafd worden en voor het nageslacht bewaard blijven. Zo bezien komt de status van held al aardig binnen het bereik te liggen van, pak weg, een Amsterdamse wethouder of een doorgewinterde vakbondsbestuurder.
Door de inkleuringen en nuanceringen die Arendt toevoegt aan de begrippen handelen en held onstaat een interessant thema dat de beperkingen van het gebruikelijke heldbegrip en de adoratie van de klassieke oudheid overstijgt. Niettemin weet Arendt met haar rijke beschrijvingen mijn aanvankelijke weerzin niet geheel op te heffen. Het totaal van haar tekst overziende blijft er wat mij betreft een zekere tegenstrijdigheid aanwezig.
Vooral het herhaaldelijke gebruik door Arendt van woorden als roem en luister zet mij regelmatig op het verkeerde been. Verkeert ze op die momenten niet geheel in de verheven Duits-romantische traditie? In ieder geval hebben die woorden in relatie tot de nadruk die Arendt elders legt op miezerigheid en onzekerheid van veel menselijk handelen iets ongerijmds. Voor polderhelden heb je toch echt andere kwalificaties nodig.
Zie ook Het heroïsche kosmopolitische individu en Griek en Jood
Labels:
Amsterdam,
Arendt,
boeken,
cultuurgeschiedenis,
Griekse filosofie,
management,
pluraliteit
Posted by
Naud van der Ven
op
07:32
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten