donderdag 15 juli 2010
Verwondering of verbijstering
Begint filosofie met verwondering of met verbijstering?
Gangbaar en gerespecteerd is de opvatting dat filosofie begint met verwondering. De verwondering bijvoorbeeld die verwoord is in de vraag van Leibniz en Heidegger “Waarom is er iets en niet niets?” Of die tot uitdrukking komt in Kants ontzag voor de sterrenhemel boven hem en de morele wet in hem.
In die verwondering zit al gauw iets bewonderends en beamends: wat is alles toch fantastisch ordentelijk geschapen; wat zit de wereld toch knap in elkaar. Een echo van deze traditionele waardering voor verwondering klonk onlangs bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Charlotte Mutsaers: het was de beloning voor de verwondering, de betovering, de onbevangenheid, het enthousiasme.
Met dat cliché heb ik nooit zoveel gehad, ik vind het te weinig kritisch en te weinig recht doen aan de chaos en onverschilligheid van de wereld om ons heen, ook van de pure schepping. En dat verklaart misschien waarom ik met een heleboel filosofie nooit uit de voeten kon, terwijl ik best beschouwend ben aangelegd.
Ik herken me meer in Theo de Boer, waar hij zegt dat denken voortkomt uit verbijstering, of onbehagen, een woord dat Freud al gebruikte. De wereld om ons heen geeft nauwelijks aanleiding tot de brave verwondering en de lof die veel traditionele filosofieën en, niet te vergeten, traditionele godsdiensten toezwaaien aan het Intelligent Design van de kosmos. Die verwondering en lof associeer ik vooral met mensen in een luxe positie. Met mensen die op veilige afstand van het straat- en wereldrumoer zich kunnen overgeven aan de beschouwing die zijn eigen fascinatie en schoonheid schept.
Nu hoeft het niet of/of te zijn. Er zijn tussenposities mogelijk tussen verbijstering en verwondering. Zo beaamt de filosoof Daan Roovers dat filosofie begint met verwondering. Maar bij haar is dat niet de romantisch aanbiddende verwondering over het uitspansel. Zij doelt op de verwondering over alle meningen die ze om zich heen tegenkomt. Die wekken verbazing en maken dat zij zich afvraagt: ik zal toch niet gek zijn? Hoe kom ik aan de ideeën die ik heb, hebben anderen ze ook, zijn ze daarom waar of leven we in een collectieve illusie? Dat klinkt toch heel wat kritischer dan ademloze bewondering.
En zo is er de tussenpositie van Wislawa Szymborska. Het lijkt alsof zij de romantisch lieflijke insteek kiest in haar gedicht “Onachtzaamheid”, namelijk die van de brave verwondering over al wat is: “ik heb een dag geleefd zonder me ergens over te verbazen”. Maar bij nader inzien blijkt er toch eerder sprake te zijn van verbijstering: “De wereld kon doorgaan voor een krankzinnige wereld, terwijl ik hem enkel aanwendde voor dagelijks gebruik”.
De laatste tijd betrap ik mezelf erop dat ik naast de verbijstering toch meer van die verwondering blijk te hebben over sommige dingen dan ik altijd gedacht heb. Bijvoorbeeld een soort fascinatie voor een klinkende toon, of een zonnestraal. Dat dat bestaat! Misschien een teken dat ik rustiger word, of meer in balans? Als het maar niet de vorm gaat aannemen van brave, onkritische, bijna Katholieke “beaming van al wat bestaat”.
Zie ook I think to myself
Labels:
Christendom,
cultuurgeschiedenis,
Heidegger,
il-y-a,
illusies,
naïviteit
Posted by
Naud van der Ven
op
11:36
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten