Het doelwit van Baudet in de bundel is het modernisme. Daartegen trekt hij fel van leer, of het nu de gedaante heeft van het multiculturalisme, de moderne kunst of zelfs vibrators – het zijn voor hem allemaal symptomen van een ziekelijke zelfhaat die ‘de elite’ ertoe zou drijven zich uit te leveren aan Brussel, onbegrijpelijke kunst te koesteren en menselijke relaties steriel te maken.
De stellingen van Baudet zijn grotendeels onjuist en het is terecht dat allerlei commentatoren daarop wijzen. Zo herinnert Jan Willem Duyvendak ons aan het natiebrede debat van de afgelopen tien jaar over onze nationale identiteit, aan het immigratie-beperkende beleid en aan de historische canon en de plannen voor een Nationaal Historisch Museum. Dat overziende stelt Duyvendak dat er eerder sprake is van oikomanie: overdreven liefde voor het eigene.
En Wilfred van de Poll vraagt zich af of Baudet het wel heeft over hetzelfde Nederland als waar Van de Poll in woont, en waarin talrijke conservatieve columnisten als Holman, Bosma, Brussen en Baudet zelf al jaren alle publicitaire ruimte krijgen voor hun conservatieve geluiden. Ik deel Van de Polls bezwaren tegen Baudet, ook al omdat Europa net zo goed beschouwd kan worden als een huis, waar je je oprecht thuis voelt, met Brussel als huiskamer.
Toch herken ik wel iets in Baudets betoog, namelijk de weerzin tegen de wijze waarop soms minnetjes wordt gedaan over gevoelens van onveiligheid en ontheemdheid van mensen, of juist van gehechtheid aan plaatsen en gebruiken. En misschien is het waar dat die gemakkelijke superioriteit vooral is aan te treffen bij segmenten van het hoogopgeleide deel van Nederland dat zichzelf graag als progressief en ruimdenkend beschouwt.
Of daar sprake is van “puberale angst voor het eigene”, zoals Baudet die hooghartigheid verklaart, weet ik niet. Maar wel dat het hier gaat om minachting voor heel gewone sociaal-psychologische mechanismen waar je niet te gauw laatdunkend over moet doen. Mensen settelen zich ergens en doen hun best om er lokaal wat moois van te maken. Hoe respectvol een nieuwkomer daarmee omgaat moet je in een onzekere wereld altijd maar afwachten. Dat is bij wijze van spreken al zo in een treincoupé waar ineens een nieuw iemand binnenkomt. Voor degenen die in die coupé al een uurtje (desnoods zwijgend) bij elkaar hebben gezeten kán dat aanvoelen als een inbreuk op hun status van ingezetene in die coupé.
Dit elementaire sociaal-psychologische mechanisme bestaat gewoon, en voor zover Baudet ervoor pleit om daar niet hypocriet mee om te gaan, kan ik hem volgen. Het gaat mij te ver om ontkenning van dit mechanisme te benoemen als zelfhaat. Was het maar zelfhaat, denk ik dan, want het is voor een groter deel een zelfgenoegzame pose. De mensen die Baudet op het oog heeft zijn vooral juist erg tevreden over zichzelf. Zij zijn bijzonder ingenomen met niet zozeer hun zelfhaat, als wel hun gepretendeerde zelf-relativering. En dat grenst aan hypocrisie.
Maar om die reden kloppen de stellingen van Baudet niet. De kosmopolitische elite haat zichzelf niet, en ook niet hun behuizing en woonomgeving. Misschien wordt dat het beste geïllustreerd aan de hand van de fotoserie van bijzondere interieurs van Thijs Wolzak in de NRC. Over het algemeen zijn de bewoners van deze geportretteerde optrekjes leden van de door Baudet bedoelde kosmopolitische elite, maar aan aandacht voor het eigen huis is bij hen bepaald geen gebrek.
Ze wonen niet voor niets vaak in de grachtengordel of andere intieme stukjes Nederland.
Zie ook Angst moet mogen en Het heroïsche kosmopolitische individu
Baudet zet het streven naar Europese eenheid door de EU op één lijn met het imperialisme van Hitler. Dan weet je het wel.
BeantwoordenVerwijderen