Dat heeft er, wat mij betreft, mee te maken dat gezelligheid dezer dagen in het hart van de pietendiscussie staat en daarin kan uitgroeien tot iets griezelig ongezelligs.
En dát komt weer doordat ‘gezelligheid’ in Nederland bijna de status heeft van een ideologie. Al heel lang maken Nederlanders elkaar wijs dat ze iets bijzonders in huis hebben. ‘Wat je nooit aan een buitenlander kunt uitleggen is het woord gezelligheid’, zeggen we dan tegen elkaar. Want behalve dat buitenlanders het woord niet kunnen uitspreken, begrijpen ze gewoon niet wat het is. Die intimiteit, die eigen codes, die huiselijkheid: je kúnt het ook niet uitleggen, het is een gevóel.
Je moet het hébben, en we voelen precies aan wanneer iemand het heeft, je zit er gauw net naast. Zwarte Piet racistisch? Nee, dan zit je er echt naast, dan snap je het echt niet, ons gevoel voor onschuldige geinigheid.
Het is op dat punt dat het fundamentalisme begint, want wie het niet precies snapt moet zijn mond houden. Andere belevingen van, andere associaties met datzelfde verschijnsel deugen gewoon niet, en mogen dus niet gehoord worden.
Omdat het aspect van erbij horen of er niet bij horen zo prominent gekoppeld is aan onze opvatting van gezelligheid (van bitterballen tot sinterklaas), kan gezelligheid van iets positiefs gemakkelijk veranderen in iets kwaadaardigs. Dan wordt wat zo leuk begon een instrument van verkettering en uitsluiting. Precies zoals bij andere ideologieën en fundamentalismes.
Zie ook Nationale denkschaamte en Identiteitspolitiek
Geen opmerkingen:
Een reactie posten