vrijdag 9 juli 2010
De kick van verbinding
De aantrekkingskracht van het woord 'verbinding' is gigantisch. En dat geldt eigenlijk voor alle woorden die daar een beetje bij in de buurt komen, zoals communicatie, samenspel, directheid.
Niet voor niets worden die woorden zoveel gebruikt om mensen te pakken. Niet alleen in contactadvertenties, maar ook bij de werving van personeel of bij reorganisaties. Kennelijk is de nood aan verbinding hoog.
En aan verbonden zijn. Dat bleek onlangs op een bijeenkomst voor medewerkers van de gemeente Amsterdam. Daar werden acht medewerkerstypen genoemd, elk met zijn eigen kwaliteiten, die de stad nodig heeft om goed te functioneren. Tot die typen behoorden onder andere de ‘netwerker’ en de ‘verbinder’. Toen vervolgens aan de aanwezigen gevraagd werd om zichzelf bij een van de typen in te delen, bleken de netwerker en de verbinder, samen met de ‘spelverdeler’ wel 75 procent van de scores te halen. De ‘afmaker’ kwam niet verder dan anderhalf procent.
In Amsterdam kennen we niettemin behoorlijk wat situaties waarin die verbindingen er per ongeluk niet blijken te zijn, en niet alleen bij de Noord-Zuidlijn. Dan stellen we coördinatoren aan of communicatie-experts of sociale innovatoren. Die voorzien dan, alleen al door de magie van hun functienamen, in de behoefte, ook al is dat maar voor korte duur. In werkelijkheid leidt dit soort oplossingen vaak alleen maar tot meer bellenblazerij in plaats van verbinding.
De behoefte aan verbinding lijkt een fysiologische basis te hebben. Regelmatig lees ik artikelen over de werking van de hersenen waarin de gezondheid van het brein in verband gebracht wordt met de mate waarin hersenonderdelen onderling contact leggen. Zo blijkt depressie bestreden te kunnen worden door haperingen in de verbindingen weg te nemen en blijven ouderen geestelijk langer fit als ze hun hersenen blijven trainen in het leggen van verbindingen.
Ik geloof er wel in. Het op een zinnige manier aan elkaar knopen van in eerste instantie aan elkaar vreemde elementen werkt stimulerend. Maar dat kun je beter niet doen door er vooral over te praten, zoals in Amsterdam een beetje te veel gebeurt.
Dat kun je beter gewoon doen. Heel letterlijk. Door een simpele muisklik kan ik de ene afdeling van mijn werk verbinden met de andere, via informatie die van de ene naar de andere gaat en terug. En altijd op basis van een gesprek tussen vertegenwoordigers van beide afdelingen. Iedere verbindingsklik geeft me iedere keer weer een kick.
Zie ook Van groot naar klein en terug
Labels:
Amsterdam,
communicatie,
illusies,
leiderschap,
lekker werken,
management
Posted by
Naud van der Ven
op
09:35


donderdag 1 juli 2010
Wie roept de noodtoestand uit?2
Ik heb wel eens geschreven dat ik liever niet in een noodtoestand meega die wordt uitgeroepen door generaal Musharraf, bisschop Eijk of door managers. Maar wie mag het van mij dan wel, de noodtoestand uitroepen? Wiens waarschuwingen zijn zo geloofwaardig dat ik denk, ja van die problemen mogen we wel eens werk maken?
Ik ben geneigd om veel gewicht toe te kennen aan de opvattingen van Rob de Wijk, medewerker van Clingendael en columnist van Trouw. Of het nu gaat over de opkomst van China en Brazilië, de verwaarlozing van onze defensie of de onwezenlijkheid van Nederlandse koopkrachtplaatjes, hij geeft me het gevoel dat zijn alarm meer op denkwerk en minder op al dan niet verborgen belangen gebaseerd is dan de alarmsignalen van Musharraf, Eijk en Welch.
Zo had hij het laatst over de recente verkiezingsuitslagen in Nederland en België. De opkomst van populistische partijen ten koste van de traditionele volkspartijen baart hem zorgen. Hij ziet die verschuiving als reactie op grote mondiale veranderingen. Daartegenover staat het geneuzel van politici over koopkrachtplaatjes en over Brussel-Halle-Vilvoorde, wat verhult dat een oplossing moet worden gevonden voor uitdagingen die onze bestaanszekerheid aantasten: de opkomst van China en andere nieuwe machten, schaarste en de noodzaak van verduurzaming, de gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke ineenstorting van ons hele financiële systeem. Er heerst een mentaliteit van angst terwijl we tegelijkertijd in Europa het vechten - ook fysiek - zijn verleerd.
Niet bepaald om vrolijk van te worden, maar het snijdt wel hout. Kennelijk kan ik dat erg waarderen, ook al is het loodzwaar. Dat betekent dat ik houd van scherpe analyses, kritisch en onafhankelijk, die als het nodig is allerlei gehechtheden en heilige huisjes niet sparen. Van Wijk weigert de roze bril op te zetten die maakt dat je vooral de sociaal wenselijke dingen zegt. Dat soort werk zie ik, geheel in de traditie van de Verlichting, toch wel als de taak van intellectuelen.
Dat laat onverlet dat ik een relativering van de groei van de PVV ook wel prettig vind. James Kennedy heeft misschien wel gelijk als hij zegt dat we niet meteen gealarmeerd hoeven te zijn. PVV-ers zijn geen fascisten, het zijn nationalisten zoals ieder land daar groepen van heeft. Nederland kent ze ook eigenlijk al veel langer en in de VS vormen ze een vaste factor. Ze zijn volgens Kennedy geen belangrijke bedreiging van de democratie en kunnen zelfs een verrijking zijn, want de gevoelens die zij vertolken doen ertoe in een democratie. Zolang de rechtstaat maar niet aangetast wordt.
Voor dat laatste staan volgens hem in de VS het respect voor de grondwet en het grote aantal advocaten in de politiek garant. Maar ideologie en visie kunnen ook een garantie vormen en zijn hoe dan ook hard nodig. Ook als dat een burgerlijke ideologie betreft van mensen die een land willen waarin ze zich veilig kunnen voelen, waarin de sociale zekerheid overeind blijft en waarin hun oude moeder voldoende zorg krijgt. Dat zijn, zegt ook Elma Drayer, geen racistische, maar bij uitstek burgerlijke verlangens.
Daar is veel voor te zeggen. Perspectief is altijd goed en een beetje ideologie kun je niet missen. Misschien kan dat wel onderdeel zijn van de brede blik en nietsontziende analyses die ik zo geloofwaardig vind.
Zie ook Wie roept de noodtoestand uit?
Labels:
beelden,
kredietcrisis,
leiderschap,
management,
Nee zeggen,
Wilders
Posted by
Naud van der Ven
op
11:01


donderdag 24 juni 2010
Bloed
Dringt dat nou een beetje door, zo’n zinnetje van Erdogan deze week dat de Koerdische rebellen zullen “verdrinken in hun eigen bloed”? Dat soort taal kunnen ze in Israël al lang niet meer gebruiken – en gelukkig maar. Maar ze zullen best dat soort dingen denken als er weer een raket naar beneden komt of een militaire post wordt overvallen.
En wat hebben we gehoord over het feit dat Egyptische troepen in april gas hebben gepompt in een grensoverschrijdende tunnel naar de Gazastrook en daarbij (volgens Hamas-functionarissen) vier Palestijnen hebben vergast? Weinig.
De onbalans in de berichtgeving zal wel te maken hebben met de grote dichtheid van journalisten die speciaal Israël volgen en met de intensieve berichtgeving daarover, niet in de laatste plaats trouwens door Israëlische media.
Maar zou het dan niet goed zijn om met diezelfde intensiteit te volgen wat andere landen doen met hun minderheden of bedreigingen? Mijn krant komt over de represailles van het Turkse leger niet verder dan te melden dat de Turkse luchtmacht doelwitten bombardeerde in Iraaks Koerdistan. Maar of het inderdaad gelukt is met dat bloedbad, dat weten we niet.
Ik zou daar wel meer over hebben willen horen. Of dat nu is omdat ik vrede wil bevorderen of het legitieme recht op zelfbescherming wil promoten, ik wil graag precies weten wat er gebeurt.
Toch wel mooi dat nieuws.marokko.nl meldt dat de meerderheid van de Israëlische Joden tegen een minaretverbod is.
Labels:
antisemitisme,
communicatie,
discussiecultuur,
Islam,
Israël,
pluraliteit
Posted by
Naud van der Ven
op
05:57


donderdag 17 juni 2010
Heilig vuur
Sommige ideeën zijn zo goed dat je spontaan denkt: dat zou iedereen moeten onderschrijven. Bijvoorbeeld het idee van de naastenliefde. Je zou het bijna verplicht op willen leggen aan iedereen. Daar kan niemand tegen zijn.
Waarom gaat zoiets dan toch mis? Want misgegaan is het stellig. Niet dat het Christendom ook niet veel goeds heeft gebracht, maar de balans van tweeduizend jaar Christendom bevat tegelijkertijd zoveel Kruistochten, Inquisitie en Jodenhaat dat je je vol verbijstering afvraagt: het begon toch allemaal met naastenliefde?
Waarschijnlijk zit daar ook niet het probleem, dat zit eerder in het zinnetje: “dat zou iedereen moeten onderschrijven”. Dan gaan ideeën met ons op de loop, tot op het punt dat we gewelddadig worden. Dan vliegen we, met al onze goede ideeën, uit de bocht. Dat is er volgens mij met het Christendom gebeurd: het is uit de bocht gevlogen.
“Dat zou iedereen moeten onderschrijven” is dus een gevaarlijke gedachte, want daar zit dwang als het ware al ingebakken. De zo voor de hand liggende wens om een goed idee over iedereen te willen uitrollen is niet onschuldig, het streven naar universaliteit van ideeën is problematisch. Bescheiden beperking van denkbeelden tot degenen die er toevallig ook zo over denken is misschien wel een grote verdienste. Zonder dat daarmee het debat over die ideeën wordt afgeschaft.
Die beperking van ideeën tot de eigen kring is naar mijn overtuiging een verdienste van de Joodse traditie. En die verdienste komt niet uit de lucht vallen. Het Jodendom kent het heilige vuur ook en het verlangen naar een wereldbrede messiaanse tijd waarin de leeuw en het lam vredig tezamen liggen. Maar het kent ook de would-be profeten en pseudo-messiassen die het droombeeld onmiddellijk wilden realiseren en de heilstaat wilden forceren. Wijs geworden door die vaak rampzalig verlopen episoden zijn de rabbijnen voorzichtig geworden in hun omgang met profetie en heilsvisioenen. Zij probeerden messiaanse aanspraken te kanaliseren.
Overigens is de vraag of al het vuur dat brandt in religies zo heilig is, of van dien aard dat je spontaan instemt of instemming verwacht. Zoals Erwin Jans onlangs zei in Trouw: religie heeft ook een donkere kern die zich niet laat verlichten. Denk aan allerlei onfrisse verhalen in de Joodse bijbel, de bloeddorst van de kruisridders en gewelddadige passages in de Koran. Als die duistere kant een verbinding aangaat met de toch al dwingende ‘goede ideeën’ kan het leed helemaal niet meer te overzien zijn.
Des te belangrijker, volgens Jans, dat religies in hun leer, opleidingen en instellingen temperings- en vertragingsmechanismen inbouwen om zowel het lichte als het duistere vuur onder controle te houden. Want heilig vuur is volgens hem altijd totalitair. Die temperende functie kent hij toe aan de theologie: haar taak is eigenlijk de domesticatie van het sacrale geweld door reflectie op religie.
Ik moet zeggen, zo opgevat snap ik ineens wat theologie zou kunnen zijn. Ik heb theologie als intellectueel genre nooit kunnen plaatsen. Het functioneerde als een pseudo-kritische bezigheid die een wetenschappelijk karakter moest verlenen aan wat nooit wetenschap kon worden. Maar theologie opgevat als het kanaliseren van gevaarlijk maar ook waardevol vuur, dat is een intellectuele taak van formaat en misschien wel heel hard nodig.
Zie ook Lekker irrationeel, Markering en Bewaak het perspectief
Labels:
Christendom,
denkgeweld,
discussiecultuur,
geweld,
illusies,
Islam,
Joodse traditie,
Nee zeggen,
pluraliteit,
rede en ervaring,
religie,
totalitarisme
Posted by
Naud van der Ven
op
10:25


donderdag 10 juni 2010
Individualisering
In Trouw van gisteren lieten twee filosofen hun licht schijnen op de verkiezingen. Paul van Tongeren en Heikelien Verrijn Stuart stelden dat de kiezer twee hoedanigheden heeft. Aan de ene kant wordt hij door politici aangesproken als consument, bijvoorbeeld van veiligheid en hypotheekrenteaftrek. En aan de andere kant is hij een burger met een eigen visie op het algemeen belang, die hij tot uitdrukking brengt in zijn stemkeuze. Volgens Van Tongeren is het probleem “dat er nauwelijks burgers zijn” en dat het daarom vooral over consumptie gaat. Dat neemt niet weg dat de daad van het stemmen volgens Van Tongeren hoe dan ook een hoog burgerschapsgehalte heeft.
De diagnose van Verrijn Stuart is pessimistischer. Niet alleen worden we in de politiek vooral geleid door materialistische overwegingen, de weg terug naar inhoudelijke debatten en hogere waarden is volgens haar ook afgesloten. En dat komt omdat daar collectieve verbanden voor nodig zijn, en die hebben we niet meer. Sinds de secularisatie vormen we geen gemeenschap meer en zijn we niet meer in staat tot een wezenlijk debat.
Ik weet niet of dat waar is. Achter deze uitspraken zit een vooronderstelling, namelijk dat socialiteit in zijn meest wezenlijke vorm gebonden is aan lidmaatschap van een vaste groep. Die vooronderstelling verklaart Verrijn Stuarts pessimisme want vaste, stabiele collectiviteiten hebben het inderdaad moeilijk vandaag de dag. Zwevende kiezers laten zich niet meer permanent verbinden aan een politieke partij, levenslange trouw aan dezelfde baas is een zeldzaamheid geworden en levensbeschouwelijk kiezen mensen zelf wel wat van hun gading is.
Maar voor mij is het maar zeer de vraag of sociale interactie per se gebonden is aan vaste collectieve verbanden. Soms denk ik dat vaste collectiviteiten – anders dan in de Westerse filosofie traditie sinds Aristoteles werd geleerd – de socialiteit eerder misvormen dan vormen. Groepen kunnen, met hun normering en censuur, net zo goed verstorend en beknottend werken. In mijn visie speelt sociale interactie in zijn meest wezenlijke vorm zich eerder af tussen individuen, dus tussen twee of drie mensen die op een gegeven moment met elkaar te maken hebben.
Iets anders – en legitiems – is dat mensen graag ergens bij horen, we zoeken warmte en gezelligheid. En ook om redenen van effectiviteit, schaalvoordelen en veiligheid voegen mensen zich in grotere verbanden. Mensen verbinden zich met een buurt, een arbeidsorganisatie, een kerk. Maar of de kwaliteit van interactie en debat nu zo afhankelijk zijn van de vastheid van dat soort verbindingen, zoals Verrijn Stuart zegt, dat betwijfel ik.
Het is zeker zo dat binnen die grote verbanden gelegenheden voor wezenlijke ontmoeting met andere individuen te vinden zijn. Maar daarvoor hoeven ze niet levenslang en vast te zijn. Als mensen wisselen van buurt, werk of kerk, dan gaan die gelegenheden tot wezenlijke uitwisseling werkelijk niet verloren, want die doen zich overal voor waar mensen elkaar tegenkomen.
Door deze opvatting ben ik minder negatief over de afgelopen verkiezingscampagne dan Verrijn Stuart. Ik vond de debatten tussen de lijsttrekkers – als ze niet over de cijfertjes gingen – regelmatig van behoorlijk niveau. Bijvoorbeeld wanneer het ging over integratie, homo-emancipatie, of fatsoenlijk samenleven, dan werd een mate van openbare gedachtenwisseling bereikt die ondenkbaar was ten tijde van de verzuiling, toen er nog vaste gemeenschappen bestonden.
Opvallend was ook dat de beste inbreng op dit vlak niet kwam van Balkenende –vertegenwoordiger bij uitstek van een traditionele gemeenschap – want die had het vooral over cijfertjes. Daarmee belichaamde hij voor mij enigszins de ruis die er altijd in dat systeem van vaste collectiviteiten gezeten heeft. Vanuit overgeleverde vaste groepswaarden oproepen tot een ethisch reveil, maar ondertussen het milieu laten versloffen en als het erop aankomt de burger vooral paaien met de zekerheid van de hypotheekrenteaftrek – dat overtuigt in ieder geval mij niet van de meerwaarde van díe collectiviteit voor het debat.
Ik ben daarom niet zo somber over de individualisering als Verrijn Stuart. Die mag zich wat mij betreft wel doorzetten. Want wezenlijke sociale interactie speelt zich eerder af tussen individuen dan in collectiviteiten, en individuele begeerten en consumptie vallen daar misschien minder hypocriet op hun plek.
Zie ook Taylor, Levinas en de leegte enVooruit, vooruit
Labels:
cultuurgeschiedenis,
de ander,
discussiecultuur,
totalitarisme
Posted by
Naud van der Ven
op
13:59


donderdag 3 juni 2010
Stappen
Heb ik nog wat toe te voegen aan alle commotie rondom de entering van het hulpkonvooi voor Gaza?
Ik geloof van niet. Als er ergens doden vallen of als mensen zich bedreigd voelen door tegen hen gerichte wapenarsenalen dan lopen de emoties onvermijdelijk hoog op. Het zou raar zijn als het anders was. Je kunt dan alleen maar hopen dat het niet verder uit de hand loopt.
Dit soort incidenten zal zich blijven voordoen. Zij zullen iedere keer opnieuw verstorend werken. Constructief denken over dit conflict is alleen maar mogelijk door de lange termijn erbij te betrekken. En door op korte termijn vertrouwenwekkende stappen te zetten, vooral dat.
Als vriend van Israël denk ik dan: wij kunnen gemakkelijk zo’n stap zetten, met een geweldige impact. We kunnen ons gewoon terugtrekken van de Westoever, we hebben daar immers niets te zoeken. Waarom doen we dat niet gewoon? Kom niet aan met veiligheidsredenen, want de imago-schade van de bezetting en de morele uitholling vormen - op den duur - een groter veiligheidsrisico.
Zie ook Te dom
donderdag 27 mei 2010
Moreel geladen technocratie
"De samenhang van de drie-eenheid helpt om de ziel (psyche) van de organisatieveradering (beter) te doorgronden”. Het is dat er geen Drieëenheid staat, maar anders zou je toch denken dat de auteur van dit zinnetje het werken in organisaties vooral beschouwt als een spirituele aangelegenheid. Die indruk wordt versterkt door het veelvuldig gebruik van woorden als ‘verbinding’, 'betrokkenheid', 'leerproces', 'stimulans' en 'open attitude'.
Ik heb het over de artikelenserie De psyche van organisatieverandering, gepubliceerd op ManagementSite.nl. De serie doet verslag van de uitkomsten van een onderzoek naar 46 projecten van organisatieverandering waarbij informatietechnologie een belangrijke rol speelt.
Wat opvalt is hoeveel moraal er niet alleen verstopt zit in de taal die hier gebruikt wordt, maar daarin ook openlijk aan de dag treedt. Terwijl het tegelijkertijd gaat om nuchtere technocratische kwesties. De drie-eenheid bijvoorbeeld waarvan sprake is, is die van technologie, organisatie en personen. En de bedoelde projecten zijn rationeel en technocratisch gedreven, zoals een fusie van twee organisaties, de invoering van een standaard ERP-systeem binnen een groot concern of de uitbesteding van IT-dienstverlening.
Ik denk dat die koppeling van moraal aan organisaties wel klopt. Arbeidsomgevingen, hoe technisch of kapitalistisch ook, zijn barstensvol geladen met morele interacties. Mensen bemoedigen elkaar, vernederen elkaar, zien elkaar niet staan, nemen elkaar klussen uit handen. Het is niet voor niks dat de gemoederen emotioneel hoog op kunnen lopen naar aanleiding van soms futiele gebeurtenissen, of dat weerstand raadselachtig diep verankerd zit. Dat gaat vaak terug op jarenlange menselijke interactie, op moraal dus.
En het is ook waar, zoals het artikel stelt, dat het oppervlakkig beroeren van die morele dimensie via creatieve workshops, heisessies en verleidelijke opleuking weinig zoden aan de dijk zet. Die activiteiten raken de werkelijke interactie niet, omdat de echte werkelijkheid tegelijkertijd alledaagser is én meer moreel en emotioneel beladen. Zo is immers de werkelijkheid.
Dus het inbrengen van al die moreel geladen termen in organisatieverhalen is naar mijn idee wel adekwaat. Zolang de managers en managementauteurs die dat doen ook beseffen dat je met de morele werkelijkheid niet zo om kunt gaan als met de technische en materiële werkelijkheid. Die laatste kun je enigszins naar je hand zetten – al valt nog te bezien waar het milieu zijn grenzen stelt. Bij die eerste is het hele idee van ‘naar je hand zetten’ van meet af aan problematisch.
Zie ook Wie roept de noodtoestand uit?
Labels:
communicatie,
illusies,
leiderschap,
lekker werken,
management,
milieu,
Nee zeggen,
uitvoerend werk,
verandering
Posted by
Naud van der Ven
op
11:31


donderdag 20 mei 2010
Ontsnapping
Geestdodend en benauwend, dat zijn sinds de negentiende eeuw vrij gangbare typeringen van het keurslijf waarin onze gereglementeerde burgerlijke cultuur ons dwingt. Onze zaakjes hebben we goed onder controle maar dat keurslijf snoert ons in en bedreigt soms onze levenslust, energie en creativiteit. De grauwsluier van een straf arbeidsritme en spiegelende kantoorpanden wil de ziel wel eens verstikken.
Vandaar dat, ook minstens vanaf de negentiende eeuw, bewust geprobeerd werd om aan die insnoering en verveling te ontsnappen. Romantische muziek hielp daarbij en de al dan niet bedwelmende roman speelde een belangrijke rol. Niet voor niets beleefde de roman vanaf die tijd een ongekende bloei, waarin niet zelden het gereglementeerde leven en de verveling zelf de thema’s waren (denk aan Madame Bovary of Oblomov). Maar ook de opkomst van de sport is daarmee in verband te brengen en misschien zelfs het bij vlagen optredende enthousiasme voor oorlog en geweld.
Bij ons thuis hadden we zo onze eigen soorten van ontsnapping. Een daarvan was de voorradigheid van geld. Dat bood ons een groot huis en een grote tuin, met zelfs een ‘paradijs’ erin met een vijver en allerlei soorten pluimvee. En het veroorloofde ons een uitbundige levensstijl die de grauwheid enigszins op afstand kon houden.
Een tweede vorm van ontsnapping was die via de religieuze transcendentie. Hoe goed verzorgd ons materiële leven ook was, de spiritualiteit van ‘een andere, diepere werkelijkheid’ was nooit ver weg. Er waren ascetisch levende priester-ooms en vrome tantes en mijn moeder hield van mediteren en studeren. Ook in de tafelgesprekken kreeg de ‘hogere’ wereld regelmatig aandacht, veelal afgezet tegen de ‘lagere’ materiële wereld. Heel dualistisch en uit elkaar getrokken allemaal, maar het was er wel.
En dan waren er nog de ‘soldaatjes’, een tafelritueel dat werd uitgevoerd aan het einde van feestelijke maaltijden bij verjaardagen en dergelijke. Daarbij ging het erom met de handen en vuisten op tafel te slaan en zo veel mogelijk lawaai te maken. Voor een maximaal effect werden eerst de glazen, opscheplepels en bestek op de randen van de borden gelegd, zodat ze goed konden rammelen. Mijn vader kondigde dan de aantocht van de soldaatjes aan die besloten hadden om de jarige te komen feliciteren. Als je goed luisterde kon je ze heel in de verte horen aankomen, en dat was ook zo want in een regelmatig ritme sloeg hij zachtjes met zijn handen op tafel en iedereen deed mee. Je kon ze dichterbij horen komen, de handslagen werden sterker. Totdat ze de hoek omkwamen, dan kon je los met je vuisten op tafel, zo veel mogelijk lawaai maken, een paar minuten lang. Daarna moest het nog wel afgemaakt worden: de soldaatjes vertrokken weer, de handslagen werden weer zachter, totdat de soldaatjes terug waren in de kazerne.
Dit ritueel werd familiebreed uitgevoerd, en niet alleen voor de kinderen. Generaties terug moet iemand in de familie de onstuitbare drang beleefd hebben om uit te breken uit de opgeprikte gereglementeerde sfeer waaraan zeker toen diners nog onderworpen waren. De keurige netheid moet gevoeld hebben als een keurslijf, en de soldaatjes als een ontsnapping daaruit. Is het vreemd dat ik uiteindelijk bij een filosoof uitkom wiens eerste echte eigen boek getiteld was: “Over de ontsnapping”?
Zie ook Il-y-a.
Labels:
boeken,
cultuurgeschiedenis,
dualisme,
geweld,
il-y-a,
kunst,
Levinas,
literatuur,
versluierd il-y-a,
verveling
Posted by
Naud van der Ven
op
10:02


dinsdag 11 mei 2010
Na de oorlog
Na de oorlog, wanneer is dat?
In 1946 dacht men: dat is nu. Het gevecht is over, de bezetter is weg, we kunnen de zaak weer opbouwen. Dat wilden ook de weinige teruggekeerde Joden. Niet omkijken maar proberen het bestaan zo goed mogelijk opnieuw inrichten.
Rond 1965 was de wederopbouw wel gelukt maar gevoelsmatig was de oorlog verre van voorbij. Wat was er allemaal niet gebeurd? En was iedereen echt zo heldhaftig geweest als er verteld werd? Bij menig voormalig kampgevangene begonnen oude trauma’s en gruwelijke herinneringen op te spelen.
Rond 1985 werd de herinnering aan de oorlog onverminderd doorgegeven, maar er vond een verbreding plaats van de onderwerpen die men herdacht. Alle oorlogsgetroffenen, ieder die erge dingen had mee gemaakt in de oorlog werd inbegrepen in de herdenkingen. Daar kwamen op een gegeven moment ook de slachtoffers van alle vredesmissies van na de oorlog bij.
In 2010 blijkt het nog lang niet voorbij. Althans de discussie erover is hevig. Sommigen, zoals Eberhard van der Laan, vinden het welletjes: “De Tweede Wereldoorlog kan met deelpensioen” vindt hij. Anderen, zoals Jolande Withuis vorige week in Trouw, stellen vast dat het belang van de herdenking door veel mensen onderkend wordt. En dat daarbij, volgens haar terecht, de verbreding wordt losgelaten en er weer gefocust wordt op de kern van het kwaad van destijds: de schending van de rechtstaat en de vrijheid. Bij die historische werkelijkheid kun je niet genoeg stilstaan.
Abraham Burg houdt in een recent boek zijn Joodse publiek voor: De Holocaust is voorbij. Afrekenen met Hitler. Maar misschien is het daarvoor nog te vroeg. Of misschien is dat so wie so te veel gevraagd, en niet alleen voor Joden.
Zie ook Thema kwijt
Naschrift 16 mei 2010
Naar nu blijkt heb ik bovenstaand ten onrechte Eberhard van der Laan opgevoerd als aanhanger van het standpunt dat de oorlog minder aandacht moet krijgen. Dat blijkt na lezing van het slot van zijn 4 mei toespraak, dat als volgt luidde: "Diverse schrijvers zeggen om uiteenlopende redenen: de oorlog is 65 jaar geleden afgelopen en kan nu met pensioen. Ik deel de zorgen en ergernissen van velen dat de oorlog tijdenlang overal is bijgehaald (of bijgesleept) om actuele zaken per analogie te veroordelen. Met waarschuwingen op basis van het verleden moeten we inderdaad voorzichtiger en selectiever zijn, om ze niet bot en krachteloos te maken, en om niet unfair te zijn. Maar dat neemt niet weg dat we de unieke vrede en samenwerking in Europa (of het overgrote deel daarvan), de ondanks alles stevige democratieën daar, en de mensenrechtenverdragen, mede danken aan de lessen uit de oorlog. Kortom, ik ben voor deelpensioen voor de oorlog als manier om iemand makkelijk de maat te nemen of klem te zetten, maar voor kwiek doorgaan met het verwerven van inzicht, en met het doorvertellen van nuttige verhalen. Want dat mijn moeder en vader al lang niet meer huilen en schoffelen, laat onverlet: not in vain, not again". Het persbureau Novum maakte daarvan: "Oorlog deels met pensioen" en het ANP nam dat klakkeloos over. Zoals Rob Fransman zegt: dat is precies het omgekeerde van wat er werd bedoeld.
vrijdag 30 april 2010
Noodopvang
Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet kunnen worden uitgezet belanden vanuit het Azielzoekerscentrum op straat. Gemeenten voelen zich geroepen om hen noodopvang te bieden. De minister, belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet, verbiedt hen dat. Rechters verplichten de gemeenten om juist wél opvang te bieden.
Is dit niet bij uitstek een thema waarover je met Levinas in de hand iets verstandigs zou moeten kunnen zeggen? Want het gaat hier toch precies over de Ander, zo niet in de gedaante van de Weduwe en de Wees, dan toch in de gedaante van de Vreemdeling?
Maar wat moet je, uitgaande van Levinas, dan zeggen?
Sommigen, onder wie de Engelse socioloog Zygmunt Bauman, menen dat het serieus volgen van Levinas maar één ding kan betekenen. Namelijk dat onze wetgeving eigenlijk immoreel is, dat onze bureaucratie via het adagium ‘regels zijn regels’ amoreel is en dat het ware recht maar aan één kant te vinden is: die van het slachtoffer, in dit geval de asielzoeker. De absoluutheid van het appèl van de vreemdeling ontdoet onze wetgeving en de uitvoering daarvan van alle ethische kwaliteit. Het recht moet het hier hebben van rebelse gemeenten en wethouders die de rug recht houden.
Anderen wijzen erop dat de absoluutheid van het appèl van de ander bij Levinas gezelschap krijgt van een ander motief: dat van de derde persoon, die weer de ander is van de ander. En die derde persoon verwijst naar het geheel van alle derden, het geheel van de samenleving met zijn instituties, rechtspraak, Vreemdelingenwet en Uitzettingscentra. Hier gaat het denken van Levinas dus in feite een onmogelijke verbinding aan: die van de absoluutheid van het individuele appèl met het belang van goede instituties.
Zelf denk ik dat die laatste ingewikkelde interpretatie van Levinas het meeste recht doet aan zijn denken, als ook aan de ingewikkelde werkelijkheid waarin wij leven. Aan de ene kant is er de hulpvraag van de Ander, waarvan Levinas niet ophoudt de absoluutheid te benadrukken. Aan de andere kant zijn er de gevaren van aanzuigende werking en ongelijke behandeling van asielzoekers, kortom de belangen van de geordende samenleving van alle derden waar volgens Levinas ook goed rekening mee moet worden gehouden.
Concreet betekent deze positie: de autoriteiten moeten doen waarvoor ze zijn aangesteld, maar wie het - aangestoken door de ontmoeting met een asielzoeker - niet kan laten, moet afwijken van de lijnen die het bevoegd gezag heeft gesteld. En het bevoegd gezag mag zich best wat gelegen laten liggen aan die weerstand.
Voor wie honderd procent ethische zuiverheid wil, zoals Bauman, kan een dergelijke positie niet anders dan onbevredigend zijn. Maar zelf kan ik me er wel in vinden. Grofweg kom ik dan uit bij de positie die Trouw deze week inneemt in zijn commentaar. “Soms zijn er individuele noodsituaties(…)Met het af en toe aanbieden van noodopvang staat echt niet het hele bouwwerk op het spel”.
Het valt op hoe belangrijk in dit commentaar de rol is van relativerende woordjes zoals ‘af en toe’ en ‘soms’. Dit is bij uitstek pragmatisch vocabulaire en het roept de vraag op naar de positie van Levinas temidden van collega-filosofen. Die zijn immers in het algemeen erg gesteld op eenduidigheid en universele geldigheid van uitspraken en niet op contingentie. Zie voor een bespreking van die vraag mijn website.
Zie ook Doodzonde en Levinas en egoïsme
donderdag 22 april 2010
Enthousiasme
De socioloog Abram de Swaan heeft ooit de term ‘anti-Israëlisch enthousiasme’ gemunt. Die term geeft treffend het verschijnsel weer dat activisme voor de Palestijnse zaak in een aantal gevallen gepaard gaat met uithalen naar Israël op een nauwelijks verhulde wellustige wijze.
Dat verschijnsel deed zich de afgelopen tijd opnieuw voor in een aantal nieuwsberichten. Zo berichtte Trouw deze week over het Kairos document, een noodkreet van Palestijnse kerkelijke leiders. Dat oorspronkelijk in het Arabisch gestelde document is onlangs in het Nederlands vertaald en een van de vertalers heeft daarbij de tekst scherper gemaakt dan het origineel was, met name waar het ging over het straffen van Israël. In zijn reflectie daarop zegt hij met zoveel woorden dat hij misschien wel te enthousiast was, te betrokken.
Mient Jan Faber kan, in gezelschap van Harry van Bommel, in Trouw (10 april) onweersproken zijn volle instemming betuigen met de vrijheidsbeleving van een zelfmoordterrorist op het moment dat die behalve zichzelf een aantal Joden opblaast. Omdat “bij de totale afwezigheid van vrijheid zelfmoordaanslagen een uiting kunnen zijn van vrijheid”. Overigens werd niet helemaal duidelijk of deze vrijheidsbeleving specifiek met het opblazen van Joden te maken had of dat een Irakees in Bagdad die tien landgenoten meeneemt in de dood hetzelfde niveau van zelfverwezenlijking bereikt.
Verder gaf Gretta Duisenberg in een recent interview te kennen dat ze ‘antisemiet’ bijna een eretitel vindt worden. In datzelfde interview vertelt ze ook wanneer ze zich op Israël is gaan richten. "Ik hield me bezig met allerlei conflicten: Bangladesh, Nicaragua, Zuid-Afrika, Argentinië. Maar toen de tweede intifada (opstand) tegen Israël van de Palestijnen begon in 2000, zei ik tegen mijn man Wim Duisenberg: Nu is het afgelopen, nu ga ik me inzetten voor de Palestijnen”.
Zo’n zinnetje is interessant. Want hoe komt zo’n keuze tot stand? Iemand mag van mij Israël een boevenstaat noemen, maar dan wel met de aantekening erbij dat er op de wereld nog vijftig of honderd van zulke staten zijn. Met aantallen slachtoffers, zowel intern als extern, die een factor tien of meer hoger zijn. Wat maakt dan dat iemand zich geheel, en met een zeker zichtbaar genoegen, vastbijt in precies het Palestijns-Israëlische conflict?
Natuurlijk, ik begrijp best dat je, als je begaan bent met het lot van mensen die het minder getroffen hebben, je niet met alles bezig kunt houden. Je wilt focussen, dus naast mensen die zich gaan concentreren op Soedan of Nicaragua of de Westelijke Sahara zullen er mensen zijn die zich richten op Israël. Maar dat maakt de vraag niet minder interessant hoe zo’n keuze tot stand komt. En vooral waarom die vaak gepaard gaat met een besmuikt soort van genoegen. Waar komt die speciale hartstocht vandaan?
Misschien heeft het wel te maken met het gevoel een taboe te doorbreken.
Zie ook Irritant
Abonneren op:
Posts (Atom)