Dit klinkt al gauw als een moralistisch praatje van een man
van middelbare leeftijd over de jeugd van tegenwoordig. Behalve dan dat
Verbrugge aangeeft dat hij het zelf ook leuk vindt om met zijn zoontje een
potje te Wii-en.
Los daarvan ben ik het wel met hem eens: concentratie is
gewoon ook iets heel prettigs. En virtualiteit heeft iets onbevredigends: het
is niet echt, alsof je kunt geloven wat je zelf wilt en verzint.
Zoals, volgens een andere filosoof, gebeurt in het
polytheïsme. De vele goden die in sommige culturen naast elkaar bestaan zijn
volgens Marc de Kesel te beschouwen als de producten van onze uiteenlopende
fantasieën en oververhitte dromen.
Dat geldt trouwens net zo goed voor de monotheïstische God
maar het verschil is dat die niet toestaat dat we geloven wat we willen. Die
dwingt ons ertoe ons te verhouden tot een ondeelbare werkelijkheid waarmee we
het met ons allen en met God moeten doen.
Dat heeft iets despotisch, aldus De Kesel, en daar heeft het
monotheïsme zijn slechte reputatie aan te danken. Maar het verschaft tegelijkertijd
de mogelijkheid tot concentratie. En tot het uitdiepen van een relatie: doordat
de twee partijen geen escape hebben en het met elkaar moeten doen
ontstaat er ontwikkeling. De twee partijen kunnen elkaar bekritiseren, dat
behoort tot de rechten binnen het verbond dat God en de mensen met elkaar
sluiten. Doordat mensen God bekritiseren eren zij hem juist. En waar mensen
kritisch worden is het bestaan meestal niet virtueel meer. Het echte leven is
dan zeer dichtbij.
Dat brengt me terug bij Verbrugge. Want in zijn overdenking
van de tegenstelling tussen virtueel en echt vraagt hij zich op een gegeven
moment af: “heeft dat zogenoemde echte leven dan niet te maken met verbinding?
Zoals wij het woord ergens ook gebruiken in de uitdrukking ‘in de echt treden’”?
Ook daar geldt dat je maar een beperkt aantal zijpaden kunt
inslaan, dat je niet altijd kunt geloven wat je zou willen geloven.
Zie ook Godsdienst en geschiedenis en Ongerijmd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten