vrijdag 29 november 2013

Beethoven


Ik ontkom er niet aan, mijn waardering voor Beethoven is fundamenteel tweeslachtig. Tot die conclusie kom ik bij lezing van het boek Beethoven. Een biografie door Jan Caeyers.

Aan de ene kant ben ik diep en positief onder de indruk van de man. Dat heeft te maken met de veelheid en originaliteit van zijn muzikale ideeën, en zijn enorme expressieve kracht. Hij bewandelde nog nooit belopen muzikale paden en rekte in zijn eentje het muzikale universum op tot voor die tijd ongekende proporties. Inderdaad fascinerend.

Zijn tijdgenoten konden dat niet altijd waarderen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit enkele reacties op Beethovens optreden in Praag in 1796. Daar ergerden critici zich aan Beethovens ruwe en slordige spel, zijn hang naar originaliteit en zijn overladen en overdreven expressie. Zij dachten met weemoed terug aan wat zij noemden “het beheerste, verfijnde en transparante” spel van hun idool Mozart. Maar voor mij maken de hier bekritiseerde punten onderdeel uit van de fascinatie die Beethoven op mij uitoefent.

Daar staat tegenover dat met Beethoven een benadering van muziek in zwang kwam waar ik niet van houd. Sterker, waarvan het intimiderende karakter me behoorlijk parten gespeeld heeft. Ik doel op het heilige en plechtige aureool waarmee muziek vanaf zijn tijd en mede door zijn toedoen werd omgeven. Dat zorgde ervoor dat wat mij betreft muziek onontwarbaar verstrengeld raakte met prestatie- en prestigestress in plaats van met ontspanning. En het introduceerde een nieuwe hiërarchie: het publiek was er voor het genie van de componist en de uitvoerders, en niet omgekeerd.

Tot aan het einde van de 18e eeuw was daar geen sprake van. Integendeel, zo laat Caeyers zien, eigenlijk vielen bijvoorbeeld in de achttiende-eeuwse kamermuziekpraktijk spelers en toehoorders met elkaar samen. Kwartetspelers gingen, als vier kaartspelende vrienden, met elkaar muzikaal in gesprek. Er was dus geen sprake van een publiek dat in eerbiedige stilte de genieën aanhoorde om ze daarna op het daarvoor bepaalde moment met applaus te vereren. Het was eerder een charmante, gemoedelijke bende waar je tussen de gesprekken door kon genieten van aangename ritmes of flarden melodie.

Dat veranderde toen vanaf het einde van de 18e eeuw beroepsmusici zichzelf serieuzer begonnen te nemen. Zij wilden de kamermuziek losmaken uit de dilettantensfeer en verder professionaliseren. Beethoven speelde in deze ontwikkeling een belangrijke rol door zijn opvattingen over de verhevenheid van de kunst en het artistieke genie. Hij droomde van de situatie dat hij, verheven boven banale dagelijkse besognes, kon leven van wat hijzelf noemde “de goddelijke kunst’ en van “de producten van mijn geest’. Dat moest bijvoorbeeld leiden tot pianosolo’s in de verheven stijl, met een aanzienlijke lengte, en met veel afwijkingen van de gebruikelijke vorm waarin sonates geschreven zijn.

Zoals gezegd, niet alleen hijzelf, ook zijn omgeving streefde naar professionalisering. Daarbij pasten experimenten met nieuwe muziek en de oprichting van conservatoria en centers of excellence, met de bijbehorende intimiderende uitstraling.

Maar, en zo eindigt dit stukje in perfecte tweeslachtigheid, de bijna filosofische dieptes die Beethoven aanboort in zijn muziek, verdienen niet minder dan optimale concentratie bij de totstandkoming en uitvoering van zijn werken. Dan ontkom je niet aan centers of excellence. Als ik er dan zelf maar geen deel van hoef uit te maken.

Zie ook Goudmijn en Gezag

Geen opmerkingen:

Een reactie posten