donderdag 21 mei 2015

Bevrijding van fundamentalisme


Op Bevrijdingsdag is het moralisme nooit ver weg: beseffen we wel hoe groot het voorrecht is om vrij te zijn? Het gedenken van de ellende van bezetting en oorlog helpt ons dan om ons besef van vrijheid te versterken.

Gek genoeg lijkt er van een andere bevrijding, die op haar eigen manier niet minder ingrijpend was, slechts een matig en verward besef te zijn. Ik doel op de collectieve bevrijding uit collectief dogmatisch gedachtegoed.

Het is misschien niet goed voorstelbaar meer, maar rond 1950 geloofde het grootste deel van de Nederlandse bevolking dat er een hel was, en dat een slecht leven of voorbestemming je daar kon brengen en dat ongedoopte kinderen daar zonder twijfel terecht zouden komen. En dat verlossing van die dreiging via Jezus kon verlopen.

Bevrijd te zijn van dergelijke bedrukkende dogmatiek lijkt me een heuglijk gebeuren. Sommigen herinneren zich die bevrijding dan ook als baanbrekend, en kunnen daar een tijdstip aan koppelen. Zo bijvoorbeeld de onlangs overleden filosoof en voormalig priester Samuel IJsseling, die de omslag localiseert in het jaar 1968. “Over alles kon plotseling gediscussieerd worden”, zegt hij in een interview met Ger Groot, “dat was daarvóór bijna ondenkbaar. Het was een feest, hoor”.

Als er een dag was aan te wijzen waarop deze bevrijding zich heeft voltrokken zou dat een jaarlijkse viering meer dan waard zijn. Maar zo’n dag is er natuurlijk niet, dergelijke bevrijdingen voltrekken zich schimmiger en geleidelijker dan een fysieke bevrijding. Misschien is schimmigheid er wel de reden van dat die bevrijding ook regelmatig in twijfel getrokken wordt, of dat het neerdrukkende karakter van de destijds heersende dogmatiek wordt veronachtzaamd. Dat laatste meen ik te ontwaren in recente opiniestukken, en daar doel ik op als ik spreek over een matig en verward besef van deze ‘andere bevrijding’.

Veronachtzaming, of zelfs ontkenning, van die bevrijding van Christelijke dogmatiek kwam ik tegen in een recente column van James Kennedy. Hij meent dat de redenen van ontkerkelijking vaak niet goed worden weergegeven. “Het is geen kwestie van knellende dogma’s”, zegt hij, maar van veranderende levenstijl. “Ouders geven hun kinderen niet de geestelijke ondersteuning die zij nodig hebben om een levensovertuiging in stand te houden, wellicht omdat ze het zelf niet meer zo geloven”.

Met andere woorden, denk ik dan, ze mochten gaan zeggen wat ze dachten. En ook al ging dat geleidelijk, en kwamen ze er pas langzamerhand achter dat tot dan toe anderen bepaald hadden wat ze moesten denken - een bevrijding blijft het.

Een andere auteur, Paul van Geest, bagatelliseert de dogmatische knelling – en dus de bevrijding – via een semantische discussie over het woord fundamentalisme. Hij doet dat in een reactie op Naema Tahir, die in Trouw schreef dat veel Moslims qua fundamentalisme niet zo veel verschillen van Luther. Van Geest wijst die suggestie af omdat Luther het letterlijke lezen van de Bijbel juist losliet.

Maar daarmee gaat Van Geest voorbij aan de bredere betekenis van ‘fundamentalisme’, die aansluit bij het algemene spraakgebruik. Daarin is de betekenis van het woord niet meer beperkt tot het historisch-letterlijke lezen van Bijbel of Koran, maar staat het voor: angstvallig blijven binnen eenmaal overgeleverde kaders, oftewel dogmatisch denken. Je hebt tegenwoordig bijvoorbeeld ook ‘verlichtingsfundamentalisten’ of ‘mensenrechtenfundamentalisten’.

Vanuit dat perspectief bezien is Luther wel degelijk te beschouwen als een fundamentalist, namelijk een Augustinusfundamentalist. Op aanwijzing van Augustinus betrekt hij immers, zoals Van Geest zelf zegt, alles wat hij in de Bijbel leest op (de komst van) Christus, hoeveel kunstgrepen daar ook voor nodig zijn. Zoiets noem je fundamentalistisch, dogmatisch mag ook.

Met zijn schildering van Luther presenteert Van Geest de helft van het soort ‘andere bevrijding’ dat ik hier onder de aandacht probeer te brengen. Hij memoreert de bevrijding van een letterlijke lezing van een grondleggend geschrift. De andere helft  – namelijk de bevrijding van een door de overlevering voorgeschreven lezing van de bijbel en de schepping; in dit geval de christologische interpretatie – noemt hij niet. Daar heeft Van Geest waarschijnlijk ook geen behoefte aan omdat hij persoonlijk niets knellends ervaart. Maar het punt is: dat zou bij Luther ook niet kunnen, daar heeft Tahir gewoon gelijk in.

Maar ook die laatste bevrijding heeft ergens na de oorlog voor grote groepen Nederlanders wel degelijk plaats gevonden.

Zie ook Wat is er toch gebeurd in het Westen? en Ongewild kwetsen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten