Dat zeg ik omdat mensen (in dit geval bankiers) niet bereid zullen zijn tot een gesprek over hun handelen als je ze van kwaadwilligheid beticht. Maar ook omdat het alarmerend vaak zo is: de bankiers gelóven in wat ze doen. Ze bedoelen het niet per se slecht.
Merel van Vroonhoven, baas van toezichthouder AFM zegt het zo: “Bankiers hebben het idee dat ze hebben gedaan wat afgesproken is, dus is de kous af. Zij hebben, anders dan de omringende samenleving, onvoldoende besef dat er écht iets anders nodig is. De verbazing in de sector over de ophef uit de samenleving is dus oprecht”.
En Joris Luyendijk zegt in zijn boek Dit kan niet waar zijn: “Buitenstaanders zien dat het amorele financiële systeem leidt tot immorele uitkomsten, maar bankiers hebben tijdens hun studie economie, zeker als dat aan een Angelsaksische topuniversiteit was, geleerd dat het resultaat van hun werk toch moreel is omdat het bijdraagt aan economische groei. Dat is hun dogma”. Daar geloven ze in en veel meer zien ze oprecht niet.
Bovendien, zegt Luyendijk, dat universum is helemaal niet zo uitzonderlijk. Integendeel, de amorele mentaliteit waar iedereen nu zo boos over is, heeft zeer breed ingang gevonden in de samenleving, ook in sectoren als het onderwijs en de zorg. Het probleem is dus het systeem, in brede zin, en in plaats van individuele bankiers woedend te verwijten dat ze toegeven aan perverse prikkels zouden we onze energie erin moeten steken die aan te pakken en weg te nemen.
De brede verspreiding van Angelsaksische managementwaarden als rationele slimheid, voorrang voor denken boven doen en voor beleid boven uitvoering maakt dat bankiers goed op één lijn gesteld kunnen worden worden met andere beroepsgroepen waar het soms disfunctioneel toegaat. Zeker voor de illustratie van het aandeel van de goede bedoelingen is zo’n vergelijking leerzaam omdat geld bij die andere beroepsgroepen niet zo’n grote rol speelt, en de beschuldiging van inhaligheid en hebzucht er dus niet bijgehaald hoeft te worden om het disfunctionele gedrag te begrijpen. Goede bedoeling en ambitieuze slimheid verklaren genoeg.
Dat zie je bijvoorbeeld bij de Amerikaanse beleidsambtenaren die Obamacare door het parlement moesten slepen. Het team van Obama bestond uit superslimme mensen. Maar zij bleken weinig belangstelling te hebben voor de concrete uitvoering en uitwerking van de plannen. Ze hadden van miljoenen Amerikanen de verzekeringspolis opgezegd en er niet bij verteld dat ze snel een nieuwe – en betere – zouden krijgen.
Obama’s project dreigde vervolgens te stranden. Met onderkoelde woede onderwierp de president zijn mensen aan een vragensessie die de aanwezigen ondergingen “als een autopsie en als veel erger dan schreeuwen”. Langs die weg bracht Obama de beleidsmakers alsnog besef bij van de paniek en het rumoer dat zij bij mensen teweeg gebracht hadden en die ze, met al hun slimheid, niet hadden zien aankomen. Zoals bankiers de onrust niet begrijpen die hun producten in de samenleving kunnen veroorzaken.
Uit de vergelijking blijkt dat deze beleidsambtenaren en bankiers de volgende zaken met elkaar gemeen hebben: een groot geloof in gecompliceerde producten, uitgedacht door high potentials en naar beneden uitgerold; een zekere blindheid voor de effecten van die producten in het dagelijks leven van mensen; de overtuiging dat hun producten een hoger doel dienen.
Maar goed, goed bedoeld of niet, als de uitkomsten van hun handelen onwenselijk zijn, dan zullen bankiers op de risico’s van hun handelen moeten worden aangesproken, zoals Obama dat deed met zijn beleidsambtenaren.
Om de samenleving te beschermen tegen dit soort zelfvoldane slimmerikken. En ook omdat het misschien helemaal niet zo leuk is, voor bankiers en beleidsambtenaren zelf, om in het beschreven waardenstelsel te moeten leven. Luyendijk: “Daarom zeg ik: we moeten ze knuffelen. Want ze leiden tragische levens.”
Zie ook Crisis van het geld of van het denken? en Adrenaline
Geen opmerkingen:
Een reactie posten