donderdag 22 oktober 2015

Ik-lit


Naema Tahir noemde laatst Die Welt von Gestern van Stefan Zweig een van de mooiste boeken die ze gelezen had. Voor mij geldt dat eigenlijk ook wel. Het is 35 jaar geleden dat ik het las, maar de leerzaamheid en het indringende genot ervan staan me nog scherp voor de geest.

Maar met de gedachten die ze daar vervolgens aan verbindt ben ik het geheel niet eens. Zij meent dat Zweig dat grootse effect bereikt doordat hij aan de buitenkant blijft: hij observeert zijn omgeving en styleert op een meesterlijke manier zijn bevindingen. Hij spreekt niet over zichzelf en die beheerste afstand creëert diepte en kunst.

Ze zet dat af tegen de tendens van moderne literatuur om uitgebreid in te gaan op het innerlijke leven van de auteur zelf, inclusief de lichamelijke en seksuele aspecten van het privé-leven. Zij noemt dat ‘ik-lit’, met Karl Ove Knausgård en Jonathan Littell als hedendaagse exponenten daarvan, en ze verfoeit het. In de eerste plaats omdat ze de vele seksuele details weerzinwikkend vindt. Maar in de tweede plaats, zoals ze zegt, omdat het innerlijk leven van een ander niet relevant zou zijn voor een lezer. En, naar ik op basis van de toon van het stuk vermoed, in de derde plaats om de aloude moralistische reden dat aandacht voor je eigen innerlijk egocentrisch is.

Bij Tahirs eerste argument kan ik me wel wat voorstellen: ik vind het vaak ook bepaald niet aangenaam om bijvoorbeeld de details van andermans seksleven opgediend te krijgen. Maar met haar tweede argument, namelijk dat het niet relevant zou zijn, ben ik het niet eens. Om die reden ben ik het ook hartgrondig oneens met haar normatieve, veroordelende afwijzing.

Ik ben bang dat Tahirs overwegingen net iets te veel afkomstig zijn uit de wereld van gisteren waarheen ze zich door Zweig heeft laten meevoeren. Die wereld van uitwendige beheersing, elegante maar dwingende objectiviteit, afstand en stylering is volstrekt achterhaald, zo is mijn overtuiging. Die drijft te zeer op elementen die onherstelbaar voorbij zijn zoals orde-denken en de vooronderstelling van een kosmische harmonie die je via beheersing en desnoods met enig geweld dichterbij kunt brengen. Kortom, op een in essentie platoonse opvatting van de wereld.

Dat onderliggende wereldbeeld is gedurende de afgelopen eeuw zijn geloofwaardigheid kwijtgeraakt. Voor het Westen is maatschappelijk gezien tot op de dag van vandaag de inmiddels tachtig jaar oude ontaarding van onze politieke orde in nazisme en stalinisme een onverbiddelijk kantelpunt gebleken. De diep in het Westerse denken verankerde hang naar objectieve orde en beheersing heeft in de ogen van veel deskundigen mede die totalitaire regimes mogelijk gemaakt.

Parallel daaraan is door de psycho-analyse en andere menswetenschappen het inzicht in onszelf en onze vaak troebele drijfveren inmiddels dermate overweldigend, dat het gepoetste  gentlemanbestaan van Zweig voor ons voorgoed onbereikbaar is geworden, maar eigenlijk ook als onrealistisch en daardoor onwenselijk is gaan gelden. Er zit voor ons niets anders op dan af te dalen in onze troebele levens, dus onze literatuur doet dat dus ook.

En ja, dat kan allerlei onthullingen opleveren waar Tahir van gruwt, zoals de vaststelling door een recente biograaf dat Zweig een potloodventer was. “Dat wil en hoor ik niet te weten”,  roept zij uit, “het is een soort bezoedeling.” Het vertroebelt de schoonheid en het is niet relevant.

Ik zou daarentegen zeggen: alleen al het feit dat haar verheven beeld erdoor onderuit gehaald kan worden maakt de onthulling relevant. Eerlijk gezegd vind ik de aandacht voor het innerlijk leven in ál zijn aspecten, en niet alleen de verhevene, wel een vooruitgang. Niet dat ik Knausgård ga lezen, maar de tendens dat moderne mensen proberen zo goed mogelijk te dealen met hun misschien weinig hoogstaande maar wel alledaagse lichamelijke, seksuele en geestelijke behoeften vind ik goed. En de onderkenning van de duistere diversiteit van menselijke strevingen zie ik als winst. Het is op den duur een beter middel tot het afwenden van sociale chaos dan de beheersende werking van een uitwendig beschavingsideaal.

Immers, hoe komen wij anders ooit uit die vaak steriele, objectiverende, communicatief arme sfeer op onze kantoren, scholen en universiteiten, dan doordat we systematisch onszelf als subject onder de loep nemen en uitdrukken? Dat als egocentrisch af te doen noem ik ouderwets normatief. Graag haal ik in dit verband Wittgenstein aan, in gesprek met Friedrich Waismann: “At the end of my lecture on ethics I spoke in the first person: I think that this is something very essential. Here there is nothing to be stated any more; all I can do is to step forth as an individual and speak in the first person.”

La belle époque ligt definitief in het verleden. Maar dat verlies kan heel leefbaar zijn en alleen maar leefbaarder worden als we ons innerlijk leven er meer in betrekken. Zo veel geloof in een zekere orde heb ik nog wel.

Zie ook Parrèsia, Ontsnapping en Goudmijn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten