woensdag 19 juni 2019

Niet-pluis-gevoel


Je best doen, en dan toch verkeerd uitkomen. Dat was zo’n beetje de teneur van mijn blogbericht Misleidende ideeën over verantwoording. En bij die mislukking van goedbedoelde, verantwoorde acties werd een grote rol toegekend aan de rede, want die misleidt ons regelmatig of stelt ons teleur in haar pretentie dat er sluitende, kloppende oplossingen en plaatjes zijn.

Wat nu? De gedachte dat mensen zich wensen te verantwoorden was juist zo prettig, en bovendien, je kunt in de samenleving toch niet zonder dat vertrouwen?

Maar, wat mij betreft kan die gedachte blijven staan: mensen willen zich verantwoorden. Als Eelco Runia, een scherpzinnige criticus van het dolgedraaide managementdenken, zegt dat hij het helemaal gehad heeft met de verantwoordingshysterie aan de universiteiten, dan vat ik dat op als een uitspraak over de volledige inadequaatheid van de manier waarop men meent verantwoording te moeten afleggen; niet als een afwijzing van de wens van mensen om verantwoording af te leggen als zodanig.

Runia stelt terecht: “Er heerst aan de universiteit een enorme hypocrisie rond beoordelen. Als je een formulier goed invulde, had je goede feedback geleverd”. Die bureaucratische wijze van handelen is zo dodelijk, aldus Runia, dat er van verantwoording afleggen helemaal geen sprake is. De verbinding met de realiteit is zoek. En vul voor ‘universiteiten’ maar in: ziekenhuizen, gemeentes, jeugdzorginstellingen, hogescholen. Waarbij de bestuurders en toezichthouders van al die instellingen ook nog eens de neiging hebben om de voosheid van formaliteiten, procedures en regels te compenseren met een hoop loze retoriek over waarden en missionstatements.

Toch wíllen mensen verantwoording afleggen, daar blijf ik bij. En als het dan misgaat doordat wij elkaar de verkeerde manieren van verantwoorden aanpraten, en dat, zoals eerder gesteld, ons geloof in de rede ons daarbij een loer draait, dan is het zaak om verder te kijken dan de rede. Dit moet niet opgevat worden als een pleidooi om de rede op te geven, maar om vast te stellen dat het monopolie van de rede in kwesties van verantwoording niet gezond is, en concurrentie mag krijgen van andere invalshoeken.

Zo’n andere invalshoek zou wel eens de lichamelijkheid kunnen zijn die de neurowetenschapper en filosoof Antonio Damásio beschrijft met wat hij noemt ‘somatische stempels’. Daarmee bedoelt hij: de intuïties in de lijven van individuen die intuïtief weten of iets deugt of niet deugt. Of die zeggen: het klopt misschien wel, maar het deugt niet.

Dat heet ook wel het ‘niet-pluis-gevoel’, en Damásio benadrukt dat het in oppositie kan staan tegenover kennis die redenerend is van aard. Het niet-pluis-gevoel – intern lichamelijk gesitueerd – weigert om zich geheel uit te leveren aan de met zoveel gezag beklede externe instantie die de redenerende rede is. Het gaat af op intuïtief verworven, lichamelijke kennis van binnenuit, en bereikt daarmee nieuwe stukken werkelijkheid.

Áls je dit verschijnsel serieus neemt, dan heeft dat een enorme consequentie. Dan heeft de rede namelijk niet meer het monopolie om de legitimiteit van beelden en oordelen te bepalen, om te definiëren wat werkelijk is en wat niet. Die moet voortaan concurreren met de somatische stempels. Het intuïtieve gevoel mag, of zelfs moet, nadrukkelijk betrokken worden in het vermogen om te oordelen en beslissingen te nemen. Damásio kent aan het intuïtieve gevoel autoriteit toe, en dat is nieuw.

Die steun kan het niet-pluis-gevoel goed gebruiken. Want intuïties en niet-pluis-gevoelens zijn al gauw wat timide, ze hebben immers de autoriteit niet die een externe instantie als de rede wel heeft. Ze kúnnen zich simpelweg niet legitimeren met behulp van een uitwendige instantie. De verdienste van Damásio’s betoog is wat mij betreft dat argumenten ontleend aan de eigen lichamelijkheid aan kracht kunnen winnen. Het niet-pluis-gevoel krijgt daardoor meer zelfvertrouwen.

In NRC verwoordde Nynke van Verschuer deze ontwikkeling als volgt. Allereerst over de traditionele, en nog dominante wijze van opvatten van de rede: “Denken, zo bezien, betekent iedere gedachte overwegen en verwerpen tot alleen de juiste overblijft, en die komt in de vrije markt vanzelf bovendrijven”. En vervolgens over de ontoereikendheid van die opvatting: “Maar als er iets de jaren tien karakteriseert, dan is het wel het dagende besef dat er misschien niet overal een oplossing voor is. Dat er, ongeacht de eindeloze vrije uitwisseling van ideeën en informatie, niet altijd consensus is, geen derde weg, geen wetenschappelijk onderschreven versie van de werkelijkheid. Dat alles heeft de optimistische marktrationaliteit van de jaren negentig een knauw bezorgd die nu plaats lijkt te maken voor een minder strikt objectieve, minder calculerende, meer belichaamde manier van denken”.

Wat me speciaal aanspreekt in dit citaat is het idee van geworteldheid van de rede in het lichaam, want die zou wel eens kunnen zorgen voor herstel van de verbinding met de werkelijkheid die Runia zo mist. De lichamelijke verankering van de rede die Damásio en Van Verschuer propageren biedt ons waarschijnlijk betere perspectieven dan de rede als externe instantie.

Zie ook Werk en Reflectie over Antonio Damasio

Geen opmerkingen:

Een reactie posten