zondag 18 april 2010

Echt samen


Er was een tijd dat bedrijven zichzelf in advertenties graag aanprezen als toppresterende symfonieorkesten. Met medewerkers die restloos op elkaar afgestemd zijn, perfecte collectieve timing, een visionaire dirigent en uiteraard klinkende (financiële) resultaten. Het orkest als metafoor voor excellent corporate performance.

Dat heb ik altijd irritant gevonden. Niet omdat ik niet geniet van de artistieke creaties die in het symfonieorkest tot klinken komen. Want dat zijn voor een groot deel geweldige monumenten van cultuur. Ik sterf zo’n beetje in de schoonheid van een mooi uitgevoerde symfonie van Beethoven of Mahler.

Het irritante van die advertenties is erin gelegen dat daarin het orkestsamenspel gepresenteerd wordt als iets bijzonders en verhevens. Terwijl ik denk dat het orkest als samenwerkingsmodel volledig uit de tijd is. Het is in feite een militaire organisatie, stammend uit de achttiende eeuw. Met een leider die zich zichtbaar kan uitleven en honderd procent ruimte krijgt voor initiatief en expressie, met daarnaast een aantal soms solerende key-spelers en verder vooral veel strijkend voetvolk.

In de muziekwereld heeft dat volgens de violist Gordan Nikolic geleid tot verzamelingen van kwalitatief hoogpresterende musici van constante kwaliteit, die niettemin middelmatige of saaie muziek produceren. Naar zijn zeggen heeft dat te maken met een tekort aan ruimte voor reflectie en aan verbeelding bij die musici. En dat heeft weer alles te maken, denk ik, met de hiërarchische en strakke structuur van een traditioneel symfonieorkest.

Dat laatste leid ik af uit een interview in Trouw waarin Nikolic zijn voorkeur uitspreekt voor een zekere democratische dynamiek binnen groepen van musici. Nikolic is de artistiek leider van het Nederlands Kamerorkest, maar hij leidt dat vanaf de concertmeestersstoel. Hij wil vooral geen dirigent zijn, omdat hij “het collectieve geweten van een groep waar hij zelf deel van uitmaakt” veel belangrijker vindt. “Maak plezier” roept Nikolic zijn orkestgenoten toe aan het begin van een repetitie. Hij stelt zelfs voor om ooit nog eens een concert te geven zonder enige repetitie vooraf omdat dat onvoorstelbare energie losmaakt. Daar hoort natuurlijk wel het risico bij dat je een keer helemaal de mist in gaat.

In plaats van een werksituatie waarin orkestleden hem vragen “Wat wil je van ons” is het hem gelukt een sfeer te creëren waarin zij samen een verhaal te vertellen. Iets dergelijks lijkt me in een arbeidsorganisatie nou ook zo prettig, maar de werkelijkheid daar lijkt in de meeste gevallen nog het meest op die van een traditioneel symfonieorkest. Wat dat betreft is de metafoor uit de reclames dus toch zo gek nog niet. Alleen, prijs het niet aan als ideaal.

zondag 11 april 2010

Alcohol


Happy Hour in Londen Docklands, op een eerste lenteachtige vrijdag. Op straat voor de pubs en op de terrassen langs de Thames staan groepjes en paartjes borrelende mannen en vrouwen. Ze lijken druk bezig de afgelopen dag of week, of misschien wel zichzelf te evalueren.

Deze vorm van weekafsluiting ziet eruit als een puur Britse aangelegenheid. Terwijl ik me eerder op de dag – op de universiteit, in de bus, in West-End – steeds bevond temidden van een redelijk representatieve afspiegeling van de bevolking, zijn er op dit happy hour misschien enkele Indische en Afrikaanse types, maar zeker geen Moslims te bekennen. Uiteraard niet.

Maar wat betekent dat? Dat betekent dat de integratie tussen Moslims en niet-Moslims ver kan vorderen maar zal halthouden waar alcoholgebruik in het spel komt. Of je dat laatste nu positief of negatief duidt, het speelt een belangrijke sociale rol.

Voor Nederland geldt dat stellig ook, maar toch dringt deze gedachte zich in Londen sterker aan mij op omdat daar alles meer geprononceerd is. De Moslim gemeenschap is in Londen veel groter en publiek meer aanwezig dan in Nederland. En de maten van de bier- en wijnglazen zijn wel twee of drie keer zo groot als bij ons. En daarmee de uitbundigheid die gepaard gaat met het alcoholgebruik, alsook het misbruik en het sociaal ontregelende effect ervan.

Misschien dat een mooi resultaat van toenemende Moslimintegratie gaat bestaan in een meer gematigd alcoholgebruik.

Maar het helemaal uitbannen van de alcohol lijkt me niet wenselijk. Dat zou toch zonde zijn van die uitbundige sfeer langs de Thames. En zelf heb ik eerlijk gezegd ook wel baat bij een paar glazen om wat losser in m’n gedachten te komen en mijn zelf-evaluatie te bevorderen. Verbeeld ik me.

Zie ook Heftigheid en Alcoholisme en djihad

donderdag 1 april 2010

Bellen blazen


Te lang heb ik me laten aanpraten dat bedachtzaamheid of filosofie eigenlijk iets is voor wereldvreemden, een soort vrijblijvende bellenblazerij. Pas de veelheid en snelheid van geleverde actie zou getuigen van volwassenheid. Maar dat laatste klopt niet, weet ik nu.

Natuurlijk heb je wereldvreemde filosofen. Maar die verschillen alleen voor wat betreft het speelveld van de financiële whizkids die ons met miljardenschulden hebben opgezadeld. Of van drukke managers die nauwelijks aan een gewoon leven toekomen. Die bankiers en die managers doen niet onder voor wereldvreemde filosofen, qua wereldvreemdheid.

Toch neigt de gangbare beeldvorming ertoe om aan groepen als bankiers en managers meer effectiviteit toe te schrijven dan aan de groep van filosofen. Dat heeft te maken met de verwarring in ons spraakgebruik van actie, hoe ongericht ook, met effectiviteit. En dat is niet meer vol te houden. Want we komen misschien wel om in de hoeveelheid onbedachtzame actie. Op dit terrein geldt kennelijk: het is niet altijd wat het lijkt, de woorden kloppen niet altijd. Met name de woorden 'effectief' en 'wereldvreemd' mogen losgemaakt worden van hun gebruikelijke associaties.

Dat wisten we misschien al langer, maar het nieuwe is dat de oude tweedeling in het spraakgebruik ook binnen het management moeilijker te handhaven is. Wat ik bijvoorbeeld vaststel is dat goede managers zich tegenwoordig bezighouden met zoiets filosofisch als semantiek. Het gebruik van ICT dwingt hen om heel precies te worden in de betekenis van woorden, of op z'n minst om die preciesheid op waarde te kunnen schatten. Want als je dat verwaarloost maken de logistieke en beheersingssystemen die je laat bouwen de verwarring alleen nog maar groter dan die al was. Zinnig nadenken is hier dus duidelijk effectiever dan vertoon van daadkracht.

Datzelfde geldt voor reflectie door managers over wat het voor hun medewerkers betekent om te werken in een organisatie. Dit soort bezinning blijkt te lonen in die zin dat medewerkers daar meestal goed op reageren en beter presteren en innoveren. Die reflexieve managers zijn dus gewoon effectiever.

Wat iemand niet of wel wereldvreemd maakt is daarom niet meer terug te voeren op het verschil tussen actie of gebrek aan actie, tussen daadkracht en schuwheid. Het is eerder het verschil tussen zinnige actie en onzinnige actie.

Misschien is het wel het verschil tussen Balkenende, die het graag over daadkracht heeft, en Cohen, wiens bedachtzaamheid hem wel verweten wordt. Of tussen Obama, die zijn tijd weet af te wachten, en Sarkozy. Die laatste vond zichzelf wel daadkrachtig toen hij per presidentiële oekaze de Franse hulpvliegtuigen op het vliegveld van Haïti verbood om op te stijgen als ze niet helemaal gevuld waren met slachtoffers van de aardbeving. Het vliegveld raakte volledig verstopt.

Wie blaast hier nu bellen?

Zie ook Adrenaline en Spinaziegroen

donderdag 25 maart 2010

Liberale varianten


Het lijkt soms wel of je onderscheid kunt maken tussen godsdiensten op basis van de vraag of ze een liberale variant kunnen ontwikkelen of niet. En of die variant vervolgens ook in staat is om mensen vast te houden. Met een liberale variant bedoel ik een versie die ruimdenkendheid, pluraliteit van waarheden en wetenschappelijke bevindingen toelaat en tegelijkertijd vitaal en geloofwaardig blijft. Laat ik er meteen maar bij zeggen dat ik mezelf bij die liberale varianten het meest thuis voel.

Het Christendom heeft het geprobeerd, in ieder geval in Nederland. Op het Katholieke erf werden vanaf de jaren zestig de teugels losgegooid en werd druk geëxperimenteerd met nieuwe vormen van liturgie en tekstuitleg. De waarheidspretenties verdwenen meer naar de achtergrond.

Ik denk dat je moet vaststellen dat deze weg is doodgelopen. De progressieve Mariënburgvereniging, het boegbeeld van de vernieuwingen, telt op dit moment vooral veel grijze hoofden, en de kerken blijven leeglopen. De kerkleiding heeft al eerder de conclusie getrokken dat liberaal-progressief Christendom niet kan bestaan. Zij kiest, nu onder leiding van aartsbisschop Eik, voor de traditionele waarheden en praktijken. Want dat blijft over als de enige geloofwaardige manier van kerk-zijn.

Op het Protestantse erf vertoonden vrijzinnige varianten, zoals de Remonstrantse kerk en andere groepen die ooit vertegenwoordigd werden door de V.P.R.O., zich al veel eerder. Gemeenschappelijk aan die varianten lijkt te zijn dat ze vroeg of laat in de leegloop terecht komen. Het lukt hen niet goed mensen aan zich te binden. Door het ontbreken van een centraal hiërarchisch gezag op het Protestantse erf, zoals de Rooms-Katholieke kerk dat kent, resulteert dit niet in een geregisseerde beweging terug naar de orthodoxie. Maar de vitaliteit van de orthodoxe Protestantse groeperingen die er zijn doet de uitstervende liberale varianten zwakjes afsteken.

Van het Boeddhisme weet ik niet veel, maar uit de krant begrijp ik dat die, bijvoorbeeld in Nederland, vooral in zijn verlichte, liberale vorm de meeste aanhang heeft. Kennelijk oefent de Boeddhistische vrijzinnigheid een zekere aantrekkingskracht uit op mensen in een laatmoderne, geseculariseerde en geindividualiseerde samenleving.

De Joodse traditie kent een liberale stroming die beslist vitaal genoemd kan worden. De Liberaal-Joodse gemeenten vertonen al jaren een tendens van lichte groei en ook jonge mensen blijken er iets mee te kunnen. Misschien heeft de aantrekkingskracht ermee te maken dat de liberale variant, hoe vrijzinnig ook, zich altijd ingebed weet in de oude Joodse traditie. Zij beschouwt die eerbiedwaardige traditie als een overlevering die zelf voortdurend vernieuwing op vernieuwing en interpretatie op interpretatie stapelde, waardoor onze eigen vernieuwingen geen radicale breuk betekenen met het verleden.

Wat de Islam betreft heb ik geen idee over de levenskansen van een liberale variant. Het zou best kunnen dat de sterke verworteling in praktijken van gebed en liturgie de Islam de ruimte biedt die nodig is voor het ontwikkelen van levensvatbare intellectuele openheid.

Zie ook Bestemming bereikt en Eindtijd

zaterdag 20 maart 2010

Wel lekker


Wel lekker lijkt me dat soms, om helemaal niet religieus te zijn. Dan kun je een ikoon worden - een seculiere ikoon natuurlijk - van autonomie, evenwichtigheid en onverstoorbaarheid. Volstrekt helder en transparant en tegelijkertijd nog sympathiek ook en in bescheidenheid bewust van de eigen grenzen. De redelijkheid zelve.

Deze gedachten vallen me in als ik Job Cohen gade sla. En Hans van Mierlo, want dat was ook zo iemand. Daar kan ik in zekere zin afgunstig naar kijken. Stel je voor: alle religieuze ballast overboord te hebben gegooid, niet meer gehinderd te worden door de obscuriteit die alle religieuze stromingen, conservatief of progressief, enigszins blijft aankleven. Terwijl die stromingen, met hun gerichtheid op transcendentie en verhevenheid, ook nog systematisch de fout in blijven gaan. En daarbij hoeven we echt niet alleen maar te denken aan de seksschandalen van de Rooms-Katholieke Kerk.

Dat gevoel van een zekere afgunst kwam ook in me boven toen ik bij Bert Keizer las hoe hij in de jaren zestig loskwam van de kerk van zijn jeugd. Dat ging min of meer vanzelf, daar kwam niet veel denkwerk bij kijken. De muziek van de Beatles sprak aan, meer dan het gregoriaans ooit gedaan had, en op de klanken van hun muziek wandelde een hele generatie zo de kerk uit.

Maar wat als, anders dan bij Keizer, het geloof van je jeugd je wél op gevoelsniveau heeft aangesproken? Dan blijft een worsteling met de obscuriteit van alle religie je deel. Daar zal ik ook nooit vanaf komen, al heb ik wel ervaren dat de mate van onzin in de verschillende religieuze tradities behoorlijk kan verschillen. Je kunt met andere woorden de obscuriteit tot aanvaardbare proporties terugbrengen en ik ben dan ook zeer gelukkig met de Liberaal-Joodse omgeving waarin ik me sinds jaren bevind.

Dat neemt de fascinatie niet weg voor de Cohennen en Van Mierlo’s die als boegbeelden van eigen redelijke kracht volledig onafhankelijk lijken te zijn. En toch nog ruimte laten, zoals Cohen het ooit verwoordde, voor mensen die de existentiële leegte van de seculiere samenleving willen ontstijgen.

zondag 14 maart 2010

Koosjere wijn


Moet ik eigenlijk blij zijn met de uitspraak van het College van Beroep van de Reclame Code Commissie? Die uitspraak stelt de organisatie Peace in het ongelijk als het gaat om haar bewering dat de verkoop door het Israël Producten Centrum (IPC) van wijn en andere producten in strijd zou zijn met het internationale recht. En ook dat het IPC niet sjoemelt met de vermelding van de herkomst van die producten.

Dat laatste is in die zin waar, dat het IPC geen enkele schroom heeft om producten aan te prijzen als afkomstig uit de bezette gebieden. Vol trots en levensgevaarlijke ideologische blindheid meldt het IPC dat het wijnen uit Hebron verkoopt. De uitspraak van het College betekent kennelijk vooral dat je niet hard kunt maken dat het IPC knoeit met labels en etiketten om te verdoezelen dat er spullen van de Westbank komen. Ze komen er gewoon recht voor uit!

Daarmee heeft de uitspraak van het College een sussend effect op wat naar mijn idee een groot probleem is: de toenemende verstrengeling tussen de economische activiteiten van Israël binnen de Groene Lijn en die daarbuiten. Terwijl een onderscheid tussen die zones van groot belang is.

Het zal duidelijk zijn: ik heb niet veel op met de ideologisch gestuurde kolonisten op de Westelijke Jordaanoever. Het zijn, in de woorden van Arie Kuiper, veelal onaangename mensen die voortdurend bezig zijn om de Palestijnen het leven zuur te maken. Ik heb weinig last van gevoelens van solidariteit met deze groep provocateurs, zoals ik dat wel heb met de gemiddelde Israëliër of wijnbouwers van de Karmel.

Maar veel belangrijker vind ik het corrumperende effect dat van de illegitimiteit van de nederzettingen uitgaat. Want of je volgens het internationale recht nu wel of niet spullen mag verkopen daar vandaan, die nederzettingen blijven illegaal. We zullen dus helder onderscheid moeten blijven maken tussen de illegitimiteit van de nederzettingen en de legitimiteit van Israël. Want als je dat niet doet eindig je met de illegitimiteit van Israël. En ik wil niet dat Israël ter discussie komt te staan.

Maar als dat zo is dan kun je beter niet, zoals het Wiesenthalcentrum doet, de zaak omdraaien en de zorg van de Protestantse Kerk van Nederland voor de Palestijnen benoemen als een aanval op het bestaansrecht van de staat Israël. Dan kun je beter zo snel mogelijk je handen aftrekken van de bezette gebieden.

Betekent dit dat ik voorstander zou zijn van een boycot van producten uit de nederzettingen? Stel dat het zou kunnen: precies te weten welke Israëlische producten uit Israël zelf komen, en welke van de nederzettingen in bezet gebied. Zou ik dan een boycot willen van die laatste producten? Ik denk het wel. Het zou gelijkstaan aan een precisiebombardement tegen een groep die wel geraakt mag worden. Juist omdat het bestaansrecht van Israël geen issue is.

Zie ook Te dom en De Groene en de Rode Lijn

donderdag 4 maart 2010

Van groot naar klein en terug


Soms zit er ineens wat beweging in. Ik bedoel: in het denken over de vraag hoe je zo’n grote gemeente als Amsterdam draaiende houdt. Dat bleek vorige maand tijdens een symposium van AGA (Adviesgroep Amsterdam) op de Stopera. Daar werd op een gegeven moment aan de daar verzamelde managers en adviseurs de vraag voorgelegd: wat is nu belangrijker, overzicht of inzicht.

De aanwezigen moesten zich dus uitspreken voor hetzij expertise die de grote lijnen overziet en de samenhangen op abstract niveau van processen, beleid en regelgeving; hetzij voor expertise die bekend is met wat er speelt op de werkvloer en met diezelfde samenhangen op concreet niveau. We moesten daarover stemmen met ofwel een ja voor het één, ofwel een ja voor het ander.

Nu snapt ieder weldenkend mens dat je, om goed te kunnen managen, van beide soorten expertise wat nodig hebt. Maar door de wijze van stemmen was er voor die nuance geen plaats, we werden gedwongen om te kiezen. De uitkomst was een ruime meerderheid voor ‘overzicht’, en dat verbaasde me niets.

De stemming werd gevolgd door pleidooien van bekende managers en managementauteurs voor het ene dan wel het andere standpunt. Daarvan vond ik het pleidooi van Jaap Boonstra voor ‘inzicht’ het meest indrukwekkend. Aan de hand van een paar welgekozen voorbeelden uit de Jeugdzorg maakte hij duidelijk hoe funest het is wanneer managers zich bezighouden met blauwdrukken en incidenten (want dat gaat meestal samen) en weinig bekend zijn met het reilen en zeilen op de werkvloer.

Kennelijk waren meer mensen onder de indruk van zijn betoog want bij de tweede stemming over dezelfde vraag, na de pleidooien, bleek de meerderheid voor ‘overzicht’ behoorlijk te zijn teruggelopen. Het was nog steeds een meerderheid, maar toch vond ik deze verschuiving hoopgevend.

Ik vind namelijk dat managers moeten weten waar ze het over hebben, en als je daarvoor moet afdalen tot in de haarvaten van de organisatie, dan moeten ze dat doen. Nogmaals: beide – overzicht én inzicht – zijn nodig, maar als er iets te winnen valt temidden van falende ICT-projecten en communicatiestoringen in het Amsterdam waar ik werk, dan is dat: beter te weten waar we het precies over hebben. En dat betekent: niet langer laatdunkend de relevante details ontwijken.

Wat staat dan die investering in inzicht in de weg? Waarschijnlijk is dat de reputatie van inzicht als iets moeizaams en saais, terwijl overzicht geassocieerd wordt met macht en prestige. Daarom stelt men de afdaling naar de werkvloer uit, men blijft het liefst zo lang mogelijk om de saaie brei heen draaien.

Totdat de wal het schip keert, en dat lijkt op dit moment in Amsterdam het geval te zijn. Daarbij zouden nog wel eens onvermoede bronnen van energie bij de medewerkers op de werkvloer kunnen worden aangeboord.

Zie ook Amsterdam en ICT, Donkere hokjes, Smeken om feedback, Ongevraagd advies en The devil is voortdurend in the detail

zaterdag 27 februari 2010

Aandoenlijk


Aandoenlijk vind ik de manier waarop een aantal homosexuelen hun gehechtheid uitdrukken aan de Rooms-Katholieke kerk waar ze bij horen, of liever: bij willen horen. Het raakt hen diep om uitgesloten te worden van de communie, zij voelen zich gekwetst en afgewezen en willen met een smeekschrift proberen de bisschop tot andere gedachten te brengen.

Ik snap die gevoelens van uitsluiting wel. Nog steeds leeft er, vooral in Brabant en Limburg, de notie van de ‘volkskerk’. Daar maak je met z’n allen, vanaf je vroegste jeugd, deel van uit. Op school, als dorp, als gemeenschap. Het spirituele wortelde daar in het alledaagse en aan die combinatie kun je zeer gehecht raken. Buitensluiting door de kerk voelt dan als pijnlijk.

Bijna even pijnlijk is het voor de buitenstaander die ik ben om te zien hoe degene die afgewezen wordt de hand blijft zoeken die haar/hem slaat.

Ik ben dan geneigd om te roepen: lieve homo’s, denk even na. Je staat nu oog in oog met een paar diep verankerde karaktertrekken van zo niet het hele Christendom, dan in ieder geval toch wel van de Rooms-Katholieke variant daarvan, namelijk: liefde voor hiërarchie en kramp tegenover sexualiteit. Dit alles in goed Platoonse traditie. Wil je daar nu echt bij horen? De gemeenschappelijke volkskerk die er eens was is toch allang alleen nog maar nostalgie, dus laat je daardoor niet binden. Laat je niet gevangen houden in het idee dat alleen die ene instantie het monopolie heeft op waarheid of spiritualiteit. Als je spiritueel aangelegd bent, ga dan liever winkelen in de supermarkt van religies.

Zie ook La trahison des clercs

donderdag 18 februari 2010

Gelijke behandeling


Dat wij allen 'in Gods hand geborgen' zijn zal ik niet zo gauw nazeggen. Daarvoor gebeurt er te veel dat van het tegendeel getuigt. En toch, ik kan het niet helpen, krijg ik een dergelijk gevoel over me als er sneeuw is gevallen.

Het gevoel van diepe geborgenheid wordt vooral gewekt door fijnbelijnde takken en boomstammen. Werkelijk ieder takje is belegd, er is er geen vergeten. Dit is de ultieme gelijke behandeling. Wat een toewijding spreekt daaruit.

Het gevoel is wel oud. Het doet me denken aan mijn moeder voor wie elk van haar vier kinderen (de vijfde is zwaar geestelijk gehandicapt) werkelijk even belangrijk leek te zijn.

Zo maak je buiten in de witte wereld weer voor even deel uit van een passende Platoonse orde, waarin zelfs takjes gelijk behandeld worden. Ik weet wel beter, maar toch…

Zie ook Spinaziegroen

vrijdag 12 februari 2010

Eindtijd


Je kunt je naar aanleiding van het voorgaande blogbericht afvragen of ik daar niet met twee maten meet. Waarom vind ik het interessant dat Herman Philipse de Christelijke herduiding van de eindtijd kwalificeert als vals spelen, terwijl ik de revisie van vakhistorici, bijvoorbeeld op de geschiedenis van Israël, waardeer als blijk van een wetenschappelijke instelling? Wat is het verschil tussen beide revisies? Ze getuigen toch allebei van voortschrijdend inzicht en daarmee van een open en eigenlijk moderne benadering van de werkelijkheid?

Van dat laatste ben ik niet zo zeker. Bij wisseling van beelden komt het er namelijk voor mij zeer op aan vanuit welk motief dat gebeurt: voor het redden van een Idee of een Ideologie (dat vind ik twijfelachtig) of alleen maar omdat het bestaande beeld in strijd is met bepaalde empirische bevindingen en daarmee met ervaringen van mensen (dat vind ik prettig empirisch).

Bij het loslaten van de snelle eindtijdverwachting in het Christendom is volgens mij sprake van de eerste soort herduiding. Daarbij wordt niet getornd aan de centrale notie: van een goddelijk Plan dat, na het heilswerk van Christus, voorziet in een logische planafronding in de vorm van het einde van de wereld, ofwel de jongste dag. Op zichzelf is het intact laten van dat idee misschien vrij onschuldig, maar het wordt gecompliceerd als tegelijkertijd de empirische werkelijkheid nog de functie blijft behouden van ondersteuning van dat idee. Want naarmate de jongste dag langer uitblijft moet je de empirische werkelijkheid steeds meer geweld aandoen opdat die in overeenstemming blijft met het Plan.

De historicus Hugenholtz zegt het als volgt naar aanleiding van de zesde eeuwse bisschop en historieschijver Gregorius van Tours: “Het verleden en ook het met zoveel liefde soms beschreven heden is dienstbaar aan de toekomst, bewijst ook de juistheid van de toekomstverwachtingen. Het verleden en ook de geschiedschrijving staan in dienst van de verwachte jongste dag, schijnt die jongste dag te bepalen, lijkt mogelijkheden te openen om het juiste tijdstip van de jongste dag te berekenen”.

Hier heeft de werkelijkheid dus de functie bewijs te moeten leveren. En dat bleef in de Christelijke traditie niet beperkt tot de historische werkelijkheid, ook de fysieke natuur ging onderzocht worden op tekenen van bewijs, omwille van de eigen plaatsbepaling van de mens in het Goddelijke plan.

Als het geloof de empirische wetenschappen stimuleert maar tegelijkertijd de empirie een bewijsfunctie toebedeelt, dan gebeuren er twee dingen. In eerste instantie komen de wetenschappen tot grote bloei als gevolg van die stimulans. Maar in tweede instantie leidt de eigen dynamiek van de wetenschap, met de kritische kenhouding die daarbij hoort, tot verzet tegen de aan het geloof ondergeschikte positie. De wetenschap kan zich dan keren tegen waarheidsclaims van het geloof op empirisch gebied en maakt zich daarvan los. In deze fase bevindt zich naar mijn idee de Westerse Christelijke wereld sinds de Verlichting.

Ter vergelijking is het interessant om de verhouding tussen empirie en geloof in het Jodendom hiernaast te zetten. In de Joodse traditie heeft de empirische wetenschap nooit zo’n vlucht genomen als in het Christendom. De werkelijkheid heeft in het Jodendom ook nooit de functie gehad bewijs te moeten leveren voor de juistheid van een geopenbaard Plan. Dat de hedendaagse Israëlische kolonisten hun annexatiesuccessen wel duiden als een bewijs van Gods wil in overeenstemming met zijn Plan is dus een vrij nieuwe, en wat mij betreft niet toe te juichen ontwikkeling in het Jodendom.

Het is zeker niet zo dat er in de Joodse traditie van oudsher geen sprake zou zijn van een Plan. Dat was en is er wel degelijk, misschien is het zelfs wel de Moeder aller Plannen. Maar veel meer dan speculeren kon je daar niet over. Er konden zich dan ook vrij makkelijk andere gedachten ontwikkelen over het Plan wanneer de gebeurtenissen daar aanleiding toe gaven. En crises waren er genoeg. Geschiedenis heeft daar dus de vorm van verwerking van en klaarkomen met het verleden. Voor dat doel hoeft geschiedenis niet op exacte wijze beoefend te worden. Het geloof viel of stond niet met de empirische wederwaardigheden, hoe moeilijk het ook was om die te duiden. Het was gewoon zo, het was identiteit.

Daarmee is meteen de afstand getekend van zowel Christendom als Jodendom tot de wetenschappelijke geschiedbeoefening. Herduidingen in de geschiedwetenschap gaan idealiter alleen maar over de empirische werkelijkheid. Anders dan in het Christendom kan in de geschiedwetenschap de kern van je opvattingen veranderen, want die kern ís je beeld van de empirische werkelijkheid, niets meer en niets minder. En anders dan het Jodendom hecht de geschiedenis aan exactheid van onderzoek met geen ander doel dan een geloofwaardige reconstructie van het verleden.

Grote verschillen dus, al met al.

Zie ook God en Psyche en Bestemming bereikt

woensdag 3 februari 2010

Geschiedenis als exacte wetenschap


Hoewel Herman Philipse niet een van mijn favoriete denkers is, hoorde ik laatst een fragment van hem over de glibberigheid van veel godsdienst waar ik wel mee kon instemmen. In dat fragment legt hij uit dat de stroming van de logisch positivisten godsdienstige uitspraken voor onmogelijk houdt. Althans, zinvolle godsdienstige uitspraken. Want, zeggen zij en Philipse, uitspraken zijn alleen zinvol als ze empirisch beslisbaar zijn. Je moet dus aan de hand van waarneembare verschijnselen kunnen toetsen of een uitspraak klopt of niet. Als je zo’n toets niet kunt uitvoeren hebben die uitspraken geen betekenis.

Als je aanspraak maakt op waarheid dan komt het er volgens de logisch positivisten dus op aan je uitspraak zodanig te formuleren dat de uitspraak toetsbaar wordt. Dat kun je doen door specificaties toe te voegen. Bijvoorbeeld door, als je een voorspelling doet, zo precies mogelijk aan te geven welk verschijnsel zich gaat voordoen. Als dat zich dan voordoet heb je gelijk en anders niet. Dat levert tenminste duidelijkheid op.

Nu hebben godsdiensten vaak helemaal niet de pretentie dat soort duidelijkheid te bieden. En als ze die pretentie niet hebben dan zitten ze er niet zo mee dat Philipse hen onduidelijkheid verwijt of betekenisloosheid. Er zijn nog andere gedaanten van betekenis, zeggen die godsdiensten. Dus zij hóeven met dat verwijt ook niet te zitten.

Maar Philipse wees er ook op – en dat vond ik interessant – hoe godsdiensten soms wél die pretentie hebben uitspraken te doen over fysieke verschijnselen. Hij noemde als voorbeeld de voorspellingen van het vroege Christendom, onder andere terug te vinden in de brieven van Paulus, over een spoedig einde van de wereld. Men verwachtte dat einde binnen één generatie mee te zullen maken. Hier wordt dus een gespecificeerde, weerlegbare uitspraak gedaan, die voldoet aan de eisen die daar volgens het logisch positivisme aan gesteld mogen worden. En dat bleek, want de wereld verging niet. Dus de uitspraak werd weerlegd door de werkelijkheid.

Maar, zegt Philipse, het Christendom nam zijn verlies niet. Men stond liever niet te lang stil bij deze weerlegging van de voorspelling en schakelde over naar een ander register. Namelijk het register van onaardse betekenissen. En ook al heeft dat naar mijn idee zijn eigen bestaansrecht, ik snap best dat zo’n manoeuvre voor Philipse aanvoelt als vals spelen. Zeker omdat na deze eerste wisseling van register het switchen tussen registers doorging: de pretentie om Gods tekenen in de waarneembare werkelijkheid te kunnen aanwijzen bleef staan en daar hebben we mede de bloei van de Westerse wetenschap aan te danken. Maar die pretentie werd, als dat zo uitkwam, afgewisseld met de gedachte dat de Echte Waarheid zich onttrekt aan aardse dimensies.

Dit vind ik interessant omdat het een fundamentele oriëntatie blootlegt van het Christendom: het gaat om waarheid, en de empirische werkelijkheid vervult in die oriëntatie – soms - de rol die zij eeuwen later voor de logisch positivisten nog heeft: bewijs leveren. Alleen, als die steun uitblijft krijgt de empirie een ondergeschikte plaats en blijkt dan van slechts oppervlakkige betekenis. Juist anders dan de logisch positivisten willen.

En ook anders dan geschiedwetenschappers willen. In de geschiedwetenschappen namelijk doen, als het goed is, bevindingen er toe. De reconstructie van het verleden kan op basis van nieuwe inzichten veranderen, en zelfs grondig. Dat zie je bijvoorbeeld gebeuren in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog of bij de Nieuwe Historici uit Israël over het ontstaan van de Joodse staat. Zo bekeken is het eigenlijk vreemd dat het logisch positivisme vooral met natuurwetenschap geassocieerd wordt . Want in de geschiedenis doet empirie er wezenlijk toe. Dat noem je toch exact?

Zie ook Het nut van geschiedenis